Het sieraad voor je gezicht
Er komt een tijd, een moment in je leven waarop je beseft dat je ouder wordt. En dan heb ik het niet over de leuke momenten zoals oud genoeg zijn om te mogen autorijden of alcohol drinken. Nee, ik heb het over verval… over het nodig hebben van een bril.
Op de dag dat ik achttien jaar werd, merkte ik dat ik het schoolbord niet meer goed kon zien. Na een uitgebreide oogmeting bij de opticien bleek één oog +0,5 en het andere oog –0,5 te zijn. Niet schokkend, maar wel voldoende om een leesbril te nemen. Ruim zeventien jaar lang heb ik een leesbril gehad, die ik eigenlijk alleen opzette als ik moe was en alles niet meer helemaal helder zag. Maar afgelopen zomer bleek dit leesbrilletje niet meer afdoende. Vermoeide ogen, hoofdpijn, dubbel zien. Duidelijke signalen dat mijn ogen minder werden. Met enige tegenzin heb ik toch maar een afspraak gemaakt bij de opticien. Na een uitgebreide oogmeting en verschillende oogonderzoeken, bleek vooral mijn linkeroog een stuk achteruit te zijn gegaan. ‘Ja hoor,’ zei de optometrist iets te enthousiast, ‘dat wordt een nieuwe bril!’ Dat had hij mij niet hoeven zeggen. Ik wist dat ik nieuwe bril nodig had.
En ja, dan komt het lastige, het uitzoeken van een nieuw montuur. De nieuwe bril zal ik elke dag moeten dragen. Het is dus best een belangrijke beslissing. Het montuur moet bij me passen en ik wil er ook niet snel op uitgekeken raken. Na een aantal monturen gepast te hebben, was ik er wel vrij snel uit. Een redelijk klassiek en tijdloos model in warme bruine tinten. Dit moest het worden.
Ik ben uiteindelijk heel blij met mijn keuze, maar iedere keer als ik mijn eigen spiegelbeeld zie, schrik ik toch even. Oh ja, die bril. Het is nu eenmaal echt een heel ander gezicht en daar moet ik aan wennen. Vrienden en kennissen merken de bril natuurlijk ook op (daar kun je immers niet omheen) en vragen of ik een nieuwe bril heb. Ja, inderdaad. Het feit dat ik nu überhaupt een bril op mijn neus draag is nieuw, maar dat zeg ik maar niet. Mijn beste vriendin, die zelf ook brildragend is, zei het volgende: ‘Je moet het zo zien: jouw bril is een sieraad voor je gezicht, en het is prachtig.’
Toen ik mijn moeder belde en haar de resultaten vertelde van de oogonderzoeken, kon ze het niet laten om mij even in te peperen dat mijn ogen toch een stuk slechter zijn dan die van haarzelf en mijn vader. Zij waren achter in de veertig, begin vijftig toen een eerste bril nodig bleek. Hè ja, daar zit ik op te wachten. Mijn ogen zijn dus een stuk slechter want ik ben pas halverwege de dertig. Dat belooft wat voor de toekomst. Dit is dus het begin. Het begin van aftakeling… van verval. Ok. Nou, kom maar op dan! Ik kan nu tenminste weer duidelijk zien wat er op mijn pad komt.
Oudheid
De Nimrud–lens
Voor een bril zijn lenzen nodig en de oudst bekende lens is in 1850 gevonden door de Engelse archeoloog, kunsthistoricus, verzamelaar, politicus en diplomaat, Austen Henry Layard (1817–1894). Hij vond bij opgravingen van het Neo–Assyrische paleis van Nimrud een lens in haast perfecte staat. Het heeft de naam Nimrud–lens gekregen, naar de plaats waar het is gevonden. De lens van ca. 750–710 voor Chr. bestaat uit een stuk geslepen kwarts. Het is aan één zijde licht convex (bolvormig) en de andere zijde is geheel plat.

We weten niet of deze lens gebruikt werd als een vergrootglas of dat het bijvoorbeeld diende als een vuurstarter, door de stralen van de zon te concentreren in één punt. Giovanni Pettinato (1934–2011), een Italiaanse paleograaf en Assyrioloog van de universiteit van Rome, dacht dat het wellicht een lens van een telescoop kon zijn geweest. De Assyriërs hadden veel kennis van de sterren en met grote nauwkeurigheid zijn hun astrologische observaties opgeschreven. Maar experts op dit gebied vinden dit niet plausibel omdat de Nimrud–lens van onvoldoende kwaliteit is om van veel nut te zijn geweest.
De Nimrud–lens is verschillende malen onderzocht, waaronder door oogartsen en opticiens, en velen geloven dat het gemaakt kan zijn om als lens dienst te doen. Het stuk kwarts is met zorg gesneden, geslepen, gepolijst en heeft optische eigenschappen. Bij het British Museum denken ze echter dat deze eigenschappen waarschijnlijk onbedoeld en toevallig zijn. Er zijn tot op heden geen bewijzen gevonden dat de Assyriërs lenzen gebruikten als een vergrootglas of als een hulpmiddel om vuur mee te kunnen maken.
Waarschijnlijk is de Nimrud–lens bedoeld als een stuk inlegwerk, voor bijvoorbeeld meubels. Dit idee wordt ondersteund door een beschrijving van Layard. Hij schreef in zijn boek Discoveries in the Ruins of Nineveh and Babylon (1835) over de vondst van de lens: ‘The lens was buried beneath a heap of fragments of beautiful opaque glass, apparently the enamel of some object in ivory or wood, which had perished.’ Vrij vertaald: ‘De lens is gevonden onder een hoop fragmenten van ondoorzichtig glas, dat waarschijnlijk de glazuur of emaillelaag was van een ivoren of houten object dat helaas is vergaan.’

Glazen bollen met water
Zowel de Grieken als de Romeinen gebruikten kleine glazen bollen die zij vulden met water en dan op teksten legden. Wanneer er door de glazen bol met water naar de tekst werd gekeken, werden de letters vergroot weergegeven, waardoor teksten beter te lezen waren voor oude en vermoeide ogen. De Grieken en Romeinen waren niet zo bekend met de beginselen van de optica. Zij dachten dat het door het water kwam en niet door het gebogen glas waarin het water zat. De Romeinse redenaar, politicus en filosoof Marcus Tullius Cicero (106–43 voor Chr.) klaagde dat zijn gezichtsvermogen was verslechterd door ouderdom. Hij kon geen middel vinden om zijn zicht te helpen verbeteren. Hij vond het vooral vervelend dat hij niet langer zelf kon lezen, maar dat hij zich moest laten voorlezen door een ander.
De oudst bewaard gebleven geschreven bron waarin melding wordt gemaakt van een soort lens of vergrootglas, dateert uit de eerste eeuw na Chr. Deze bron is afkomstig van Lucius Annaeus Seneca (4 voor Chr.–65 na Chr.) die we kennen als Seneca de jongere. Hij was schrijver, filosoof en tutor van de Romeinse keizer Nero (37–68). Seneca beschreef een manier om de letters van een tekst met behulp van water te vergroten: ‘De letters, ook al zijn ze klein en verward, lijken groter en helder wanneer men ernaar kijkt door een glazen bol gevuld met water.’

Smaragd als lens
De leerling van Seneca, keizer Nero, die regeerde van 54 na Chr. tot zijn dood in 68 na Chr., zou bijziend zijn geweest, en hij zou daarom een hol geslepen smaragd voor zijn oog hebben gehouden bij het kijken naar gladiatorengevechten in de arena. Deze edelsteen zou als een corrigerende lens kunnen hebben gefungeerd, waardoor Nero de gevechten in de arena beter kon zien. Plinius de Oude schreef in 77 na Chr. zijn Naturalis Historia (‘Kennis van de Natuur’/’De Wereld’), een encyclopedie van 102 boeken waarvan er 37 bewaard zijn gebleven. Hierin probeerde Plinius een zo compleet mogelijk beeld van de wereld te geven. In boek 37, hoofdstuk 16 schreef Plinius over de eigenschappen van smaragd en noemde hij ook keizer Nero die een smaragd gebruikte om te kunnen kijken naar de gladiatorengevechten.

In boek 37, hoofdstuk 16 Smaragdus schreef Plinius: ‘Smaragd is de enige steen die het zicht voedt, zonder het te verzadigen. Zelfs als het zicht vermoeid geraakt door het aandachtig kijken naar dingen, wordt het verfrist wanneer naar deze steen gekeken wordt. Edelsteenbewerkers kennen niets rustgevender voor de ogen dan de smaragd, want de zachte groene tinten verminderen de vermoeidheid die in de ogen wordt gevoeld. […] Qua vorm zijn ze meestal concaaf, om de lichtstralen en het gezichtsvermogen te herenigen, en daarom is men universeel overeengekomen deze stenen te respecteren en het graveren van de steen te verbieden. In het geval van stenen uit Scythië en Egypte is hun hardheid zodanig dat het onmogelijk is deze te penetreren. Wanneer het oppervlak van de smaragd vlak is, reflecteert het het beeld van objecten op eenzelfde manier als een spiegel. Keizer Nero bekeek de gevechten van de gladiatoren door een smaragd.’
De Poolse schrijver Henryk Sienkiewicz (1846–1916) schreef in 1896 de historische roman Quo Vadis (‘Waarheen gaat gij?’), waarvoor hij in 1906 de Nobelprijs voor de Literatuur ontving. Hij had de geschiedenis van het Romeinse Rijk uitvoerig bestudeerd om zelfs de kleinste details correct weer te geven in zijn boek. Zo schreef Sienkiewicz ook over keizer Nero die een smaragd voor zijn ogen hield om zo zijn zicht te verbeteren. Met Sienkiewicz’ boek begon het onderzoek naar het gebruik van een smaragd door Nero. Andere onderzoekers meenden dat Nero de smaragd gebruikte om de schittering van het felle zonlicht weg te nemen en vanwege het kalmerende effect dat de edelsteen op zijn ogen zou kunnen hebben, en niet zozeer vanwege de optische werking van een smaragd. Maar een smaragd heeft wel degelijk optische eigenschappen. Het is een variant van het mineraal beril. Beril werd vroeger wel gebruikt om brillenglazen van te slijpen. Hier komt ons woord voor ‘bril’ ook vandaan.
Middeleeuwen
De wetenschap achter de bril
Het gebruik van een convex (bolvormig) geslepen lens om een vergroot beeld weer te kunnen geven, werd beschreven in het boek Optica (ca. 160) van de Griekse astroloog, astronoom, geograaf, wiskundige en muziektheoreticus Claudius Ptolemeus (ca. 87–170). Dit werk is van groot historisch belang in de geschiedenis van de optica. Ptolemeus schreef hierin onder andere over de eigenschappen van licht, waaronder reflectie, refractie en kleur. Dit werk is in de tiende en elfde eeuw bestudeerd door Arabische geleerden die zelf ook werkten aan onderzoeken op het gebied van optica.
Eén van hen was de Perzische wiskundige en natuurkundige Abu Sad al–Ala Ibn Sahl (ca. 940–1000), die rond het jaar 984 een verhandeling over optica schreef aan het hof in Bagdad. Ibn Sahl had Ptolemeus’ Optica bestudeerd. Hij behandelde de optische eigenschappen van ‘gebogen’ spiegels en lenzen en hij wordt wel genoemd als de ontdekker van de wet van refractie (de latere Wet van Snellius of brekingswet). Dit is een natuurwet of formule die aangeeft hoe lichtstralen gebroken worden op de overgang van het ene medium naar het andere, bijvoorbeeld van lucht naar glas. Ptolemeus had hier al een begin mee gemaakt, maar Ibn Sahl was de eerste die deze wet accuraat beschreef rond het jaar 984 in zijn werk On Burning Mirrors and Lenses (‘Over Brandspiegels en Lenzen’).

Het werk van Ptolemeus is ook van invloed geweest op de Arabische wiskundige, natuurkundige en astronoom Abu Ali al–Hasan Ibn al–Haytham (ca. 965–1040), ook wel Alhazen genoemd, naar de Latijnse verbastering van al–Hasan. Alhazen heeft meerdere verhandelingen over optica geschreven, maar zijn bekendste werk is het zevendelige Book of Optics (‘Boek der Optometrie’) dat hij schreef tussen 1011–1021. Alhazen experimenteerde met licht, lenzen, spiegels en het gezichtsvermogen. Hij wordt gezien als de grondlegger van de optometrie.
Ptolemeus geloofde in de extramissie– of emissie–theorie; het idee dat stralen vanuit de ogen de wereld ingingen en door allerlei objecten werden geblokkeerd. Hierdoor zouden de objecten zichtbaar worden. Alhazen dacht dat het juist andersom was en geloofde in de intromissie–theorie (visuele perceptie); hierbij kwam ‘iets’ de ogen binnen waardoor de wereld gezien kon worden. Alhazen zag bijvoorbeeld dat ogen beschadigd konden raken als iemand langere tijd naar de zon had gekeken, wat zou betekenen dat zonnestralen het oog binnenkwamen en niet andersom. Hij achtte de kans ook niet groot dat stralen vanuit de ogen de gehele ruimte konden bereiken zodra de ogen geopend werden om ’s nachts naar de sterrenhemel te kijken.
Alhazen geloofde dat ieder object van alle kanten een ontelbare hoeveelheid lichtstralen uitzond en dat sommige van deze lichtstralen de ogen bereikten waardoor het object gezien kon worden. Het Boek der Optometrie was het sterkst beïnvloed door Optica van Ptolemeus, maar Alhazens beschrijvingen van de anatomie en fysiologie van het oog waren gebaseerd op het werk van de bekende Griekse arts Claudius Galenus (ca. 129–200/210).

Het Boek der Optometrie werd in 1240 door Erazm Golek Vitello vertaald vanuit het Arabisch naar het Latijn. Zo werd Alhazens kennis beschikbaar voor een grote groep geleerden in Europa, vooral binnen de vele Europese klooster–gemeenschappen die belangrijke culturele kenniscentra waren. Deze Latijnse vertaling zou erg belangrijk blijken voor de ontwikkeling van de optica in Europa, en met name in Italië tussen 1260 en 1650. De uitvinding van de eerste brillen in Italië in de dertiende eeuw was mede te danken aan het Boek der Optometrie.
Alhazen schreef in dit boek dat met behulp van een massieve halve glazen bol het zicht van mensen gecorrigeerd kon worden. Hij zou een hulpmiddel hebben gemaakt van het mineraal beril; een doorzichtige halfedelsteen, die een bolle kant had en een platte kant. Dit was wellicht de allereerste lees–steen.
De lees–steen
In de dertiende eeuw maakten West–Europese, en met name Italiaanse monniken halfronde bolle lenzen. Dit waren massieve halve bollen van beril of kwarts (denk aan presse–papier), die met de platte zijde op een geschreven tekst neergelegd konden worden. Als men van boven door de bolle kant naar de tekst keek, werden de letters van de tekst vergroot weergegeven. Dit object werd een lees–steen genoemd. Het was al een enorme vooruitgang voor slechtziende monniken. De lees–steen werd een veelgebruikt hulpmiddel, vooral onder de monniken die in de scriptoria werkten aan het kopiëren en illustreren van boeken en teksten. Het gebruik van de lees–steen verspreidde zich dankzij de verschillende kloosterorden al snel door heel Europa.
Het gebruik van glas om het zicht te verbeteren werd in de dertiende eeuw ook al genoemd in enkele manuscripten. Eén daarvan is afkomstig van de Engelse staatsman, filosoof, theoloog, wetenschapper, bisschop van Lincoln en leraar en mentor van Roger Bacon, Robert Grosseteste (ca. 1170–1253). Hij schreef in 1235 dat een glas werd gebruikt om de kleinste lettertjes te kunnen lezen. Waarschijnlijk bedoelde hij hiermee een lees–steen.
Zijn leerling, de Engelse filosoof en franciscaner broeder Roger Bacon (ca. 1219–1292) schreef in 1267 in zijn natuurwetenschappelijke boek Opus Majus (‘Groot Werk’): ‘If anyone examine letters or other minute objects through the medium of crystal or glass or other transparent substance, if it be shaped like the lesser segment of a sphere, with the convex side towards the eye, he will see the letters far better and they will seem larger to him. For this reason such an instrument is useful to all persons and to those with weak eyes for they can see any letter, however small, if magnified enough.’ Hier gaat het toch duidelijk om een lees–steen en ik vermoed dat Grosseteste hetzelfde hulpmiddel bedoelde.

De uitvinder(s) van de bril
De uitvinding van de bril vond waarschijnlijk plaats in Italië, ergens rond 1287. Er wordt niet alleen gespeculeerd over de exacte datum, maar ook over de plaats waar brillenglazen zouden zijn uitgevonden. Er is enige consensus over dat het in Italië moet zijn geweest, in de dertiende eeuw. Over de precieze plaats wordt van mening verschild. Er zijn wetenschappers die Venetië noemen, omdat zich in de dertiende eeuw (vanaf 1255) glasmakers vestigden op het eiland Murano, dat gelegen is in de Lagune van Venetië en Venetiaanse glasmakers sloten zich bij hen aan. In 1284 werd hier al een gilde voor kristal– en glasmakers opgericht. De Murano–glasmakers zijn vooral beroemd geworden om de kwaliteit van hun spiegels. Hier zou het beste glas van Europa zijn gemaakt, en een deel hiervan zou zijn bestemd voor brillenglazen. Of de bril hier ook daadwerkelijk is uitgevonden is de vraag. Er zijn bronnen die andere Italiaanse plaatsen noemen.
De eerste geschreven bron waarin melding wordt gemaakt van een bril is het Florentijnse manuscript Traite de con uit de la famille (1289) waarin Sandra di Popozo schreef: ‘I am so debilitated by age that without glasses known as spectacles, I would no longer be able to read or write. These have recently been invented for the benefit of poor old people whose sight has become weak.’ Vrij vertaald: ‘Ik ben zo verzwakt door ouderdom, dat ik zonder bril niet langer zou kunnen lezen of schrijven. De bril is kort geleden uitgevonden voor arme oude mensen, wiens zicht is verzwakt.’ Het jaar 1287 als jaar waarin de bril zou zijn uitgevonden, zou dus inderdaad kunnen kloppen met deze bron.
Maar ook een andere bron plaatst de uitvinding van de bril rond deze tijd. We weten dit dankzij een bewaard gebleven preek van de dominicaner theoloog Giordano da Rivalto (1255–1311), ook wel Giordano da Pisa genoemd, die hij op woensdagochtend 23 februari 1306 hield in de Basilica di Santa Maria Novella in Florence. Hij sprak daarin over het feit ‘dat er nog geen twintig jaren voorbij zijn sinds een van de meest nuttige kunsten ter wereld, de kunst van het maken van brillen, is ontstaan. Ik heb de man gezien die deze het eerst heeft uitgevonden en heeft gemaakt en ik heb met hem gesproken.’ Giordano noemt echter geen naam van de uitvinder. De laatste zin is opvallend en lijkt niet iets wat in een preek uitgesproken zou worden. Dit kan natuurlijk later zijn opgeschreven, of zijn toegevoegd door degene die deze preek opschreef of kopieerde, en dit hoeft niet persé Giordano zelf te zijn. Maar wie zou Giordano bedoeld hebben als uitvinder van de bril?
Een derde bron die genoemd moet worden is de Ancient chronicle of the Dominican monastery of St. Catherine in Pisa, of Chronica antiqua, een oude Latijnse kroniek van het dominicaner klooster van Santa Catharina in Pisa. Dit werk noemt de Italiaanse dominicaner broeder en theoloog Alessandro della Spina (✝︎ 1313) als de uitvinder van de eerste bril. Hij zou twee kleine vergrootglaasjes in een houten raamwerkje hebben gezet en zo een draagbare bril hebben ontworpen. In de necrologie van Della Spina in de Chronica antiqua staat vermeld dat hij een excellent karakter had en een scherpe geest. Wat er ook gemaakt werd, als hij het met eigen ogen kon zien en bestuderen, wist hij het na te maken. Toen een ander een bril had gemaakt maar deze niet wilde delen met de andere broeders, maakte Alessandro zelf ook een bril en hij was wel bereid geweest om zijn vinding en zijn kennis te delen met zijn medebroeders.
Verder werd er over hem geschreven: ‘Broeder Alessandro della Spina van Pisa maakte met zijn eigen handen wat hij maar wenste, en deelde dit met anderen, aangezien hij zo aardig was. Toentertijd, door een prachtige, nuttige en nieuwe uitvinding, had iemand glazen lenzen uitgevonden, en deze persoon wilde zijn kennis hierover niet delen met anderen. Ze gezien hebbend, maakte deze goede man, een ambachtsman (Della Spina) ze onmiddellijk na, zonder dat iemand hem dit geleerd had. En hij leerde het anderen die deze kennis wilden opdoen.’
Della Spina heeft de bril dus van een andere, ons onbekende persoon gezien voordat hij zijn eigen exemplaar maakte. Hij kan dus niet de uitvinder van de bril zijn. Maar omdat zijn naam staat opgetekend met de vermelding dat hij al vroeg een eigen bril maakte, wordt hij door velen als de uitvinder van de bril bestempeld. Het kan zijn dat de onbekende broeder die de eerste bril maakte, degene is die bedoeld wordt in de preek van Giordano da Pisa, maar zeker weten doen we dit vanzelfsprekend niet.
Salvino d’Armato degli Armati van Florence (✝︎ 1317) wordt ook met de uitvinding van de bril in verband gebracht. Hij zou in 1317 zijn overleden en op zijn grafsteen in de kerk van Santa Maria Maggiore in Florence zou vermeld hebben gestaan dat hij de uitvinder was van de bril. Op zijn grafsteen stond een grafschrift of epitaaf geschreven, enkele zinnen die gewijd waren aan de overledene. De tekst van het grafschrift zou ook zijn opgetekend in een begrafenisregister. Er zijn echter een paar problemen met de claim van het grafschrift. Een genealoog heeft onderzoek gedaan naar de familie Armati uit Florence en hij kwam tot de conclusie dat er geen Salvino in de familie d’Armato degli Armati in leven was, ten tijde van de uitvinding van de bril.
De eerste melding van Salvino als uitvinder van de bril, buiten het grafschrift, stamt uit 1684. De Italiaanse historicus, letterkundige en vervalser Ferdinando Leopoldo del Migliore (1628–1696) schreef het boek Firenze citta’ noblissima illustrata (‘Florence, Most Noble City Illustrated’). In dit boek noemde Del Migliore het grafschrift van het graf van Salvino d’Armato. Ook zou hij over het begrafenisregister beschikken waarin het grafschrift van Salvino d’Armato’s graf stond vermeld:
Grafschrift:
‘Qui diace Salvino d’Armato degl’Armati di Fir.,
Inventor degl’occhiali.
Dio gli perdoni la peccata.
Anno D.MCCCXVII.
Vertaling:
Hier ligt Salvino, zoon van Armato van Armati van Florence,
uitvinder van de bril.
Moge God zijn zonden vergeven.
AD 1317.
Del Migliore heeft het begrafenisregister nooit aan iemand laten zien. Het is verdwenen en nooit teruggevonden. Ook zei Del Migliore dat d’Armati’s graf en de grafsteen met daarop het grafschrift verloren zijn gegaan bij een restauratie van de kerk. Er is dus geen enkel bewijs voor de claim dat Salvino d’Armato degli Armati de uitvinder van de bril zou zijn geweest. Er is vandaag de dag nog wel een kopie van het plakkaat met het grafschrift te bewonderen dat verstopt is in een hoek in één van de zijkapellen van de kerk. Deze kopie stamt uit 1841.
In 1920 heeft de Italiaanse wetenschapper Isidoro del Lungo (1841–1927) onderzoek gedaan naar het vermeende grafschrift en drie punten van kritiek genoemd. Ten eerste wordt Salvino d’Armati nergens anders genoemd als de uitvinder van de bril; ten tweede zou er in het veertiende–eeuws Italiaans ‘le peccata’ moeten staan en niet ‘la peccata’; en ten derde bestond de term ‘Inventor’ niet in het veertiende–eeuws Florentijns taalgebruik. Ook had Del Lungo een Salvino degli Armati gevonden die in 1340 was overleden. Hij was een eenvoudig ambachtsman geweest die niets van doen had met brillen. Toch blijft de naam Salvino d’Armati tot vandaag de dag in verband worden gebracht met de uitvinding van de bril.
Eco’s roman De Naam van de Roos
Het boek Il nome della rosa (‘De Naam van de Roos’) uit 1980 van Umberto Eco (1932–2016), speelt zich af in het jaar 1327. Hierin bezoekt de Engelse geleerde franciscaner broeder William of Baskerville samen met zijn leerling, de benedictijnse novice Adson van Melk, een benedictijner abdij in het noorden van Italië. William of Baskerville heeft een bril in zijn bezit. Deze houdt hij met de hand voor zijn ogen als hij wil lezen. In Eerste Dag Vespers schrijft Eco dat er een glasmeester in de abdij is. In het achterste deel van de smederij wordt glas geblazen. Aangezien de ramen van de kerk al twee eeuwen eerder zijn voltooid, beperkt de glasmeester zich nu tot kleinere werken of reparaties. William of Baskerville wil hem een werkstuk uit hun eigen tijd laten zien en toont hem zijn ‘oogglazen’. De glasmeester Nicola di Morimondo pakt het ‘vorkje’ (de bril) van William aan om het te bewonderen.
De glasmeester zegt een zekere frater Giordano di Pisa te kennen die hem heeft verteld over de occuli de vitro cum capsula (‘ogen van glas met een omranding’). William zegt hem dat de bril ouder is dan Giordano beweert, en dat ze moeilijk te vervaardigen zijn en alleen door zeer ervaren glasmeesters. William zegt vervolgens zijn bril meer dan tien jaar geleden te hebben gekregen van meester Salvino degli Armati, en dat hij het altijd zorgvuldig bewaart alsof het een deel van zijn eigen lichaam is. De glasmeester vraagt William vervolgens of hij de bril mag bestuderen zodat hij een eigen exemplaar kan maken. William stemt toe, maar hij wijst hem er nog wel op dat ‘de dikte van het glas moet wisselen naargelang van het oog dat erdoor moet kijken, en je moet een groot aantal lenzen maken om ze op de patiënt te passen, totdat je de goede dikte hebt gevonden.’

The Name of the Rose (1986) van Jean–Jacques Annaud is de verfilming van het boek. De Schotse acteur Sean Connery (1930–2020) vertolkte hierin de rol van William of Baskerville. Hierboven is een still uit de film te zien, waarin Sean Connery de bril voor zijn ogen houdt.

Chinese oorsprong
We hebben uitgebreid stilgestaan bij de Italiaanse oorsprong van de bril, maar er moet ook nog wat gezegd worden over een mogelijke Chinese oorsprong, want er gaan stemmen op die beweren dat de bril eerder in China is uitgevonden dan in Noord–Italië. De Chinezen hadden al vroeg kennis van de werking van lenzen. Hun kennis van optica gaat terug tot de Zhou–dynastie (1066–256 voor Chr.). Er werden al vroeg spiegels en lenzen gebruikt in China, maar dit waren altijd losse elementen die ook als zodanig werden gebruikt. Een eerste ‘bril’ kwam pas veel en veel later.
De eerste geschreven bronnen
De eerste Chinese verwijzing naar een bril komt uit Tung T’ien Ch’ing Lu, geschreven door Chao Hsi–ku (Zhao Hsi Hou, ca. 1200–1280). Hij was een lid van de keizerlijke familie van de Zuid–Song–dynastie (1127–1279). Dit boekwerk staat in hoog aanzien bij geleerden, oudheidkundigen en antiquairs. In Tung T’ien Ch’ing Lu zou Chao een aantal uitspraken hebben gedaan over de bril en daarmee zou hij de eerste zijn die de bril noemde. Niet alleen de eerste in China, maar de eerste ter wereld. De melding van Sandra di Popozo was van 1289. Laten we eerst eens kijken naar wat Chao over de bril geschreven zou hebben.
Chao Hsi–ku zou in Tung T’ien Ch’ing Lu geschreven hebben over een rechterlijke officier, Shih Hong, die een lens van kristal zou hebben gedragen om zijn gezichtsvermogen te verbeteren. Chao zou ook voor het eerst het woord ai–tai hebben gebruikt, wat ‘bril’ betekent: ‘Een ai–tai kan ouderen helpen kleine tekens te lezen; zonder kan niet gelezen worden.’ De ai–tai zou volgens Chao uit Centraal–Azië komen. Hij zou zijn informatie hebben verkregen uit een boek met de titel Tales by the People of the Yuan–dynasty. Hier is echter een probleem.
De Yuan–dynastie was een Mongoolse dynastie die duurde van 1280 tot 1368. Onderzoek heeft uitgewezen dat Chao moet hebben geleefd tussen ca. 1200 en 1280. Het is dus niet waarschijnlijk dat hij zijn informatie door de overgeleverde verhalen van het volk van de Yuan–dynastie heeft verkregen. Sommige van deze verhalen uit Yuan–dynastie zouden de ai–tai hebben toegeschreven aan ‘Westerse regio’s’.
Volgens de Japanse historicus Toshisada Naba (1890–1970) waren er vele verschillende edities van Tung T’ien Ch’ing Lu. Hij zou zelf een aantal van deze edities bestudeerd hebben, en maar één editie hebben gevonden waarin Shih Hong en de ai–tai werden genoemd. Ook andere onderzoekers hebben naar de verschillende edities van het boek gekeken en menen ook dat er geen bewijzen zijn voor de ai–tai in de vroege edities, en dat de term ai–tai waarschijnlijk veel later door iemand anders is toegevoegd in een latere editie.
Eén van die onderzoekers was de Chinese onderzoeker en bibliothecaris Kaiming Chiu (1898–1977). Hij pikte het onderzoek van Naba op en ging hiermee verder. In 1936 publiceerde hij zijn onderzoek The Introduction of Spectacles in China in Harvard Journal of Asiatic Studies. Ook hij constateerde dat er tenminste vier verschillende edities van Tung T’ien Ch’ing Lu waren, waarin geen enkele melding werd gedaan van een ai–tai. Er is een aantal latere edities die verder zijn aangevuld, waarin de ai–tai wel wordt vermeld, maar deze aanvullingen kunnen onmogelijk zijn gedaan door de schrijver Chao.
Een voorbeeld van een aanvulling op Chao’s werk over de ai–tai: ‘Ai–tai lijken op grote munten en de kleur lijkt op talk (mica). Wanneer de ogen van oude mensen duizelig en moe zijn, en niet de kleine letters kunnen lezen, zetten zij een bril over de ogen, en dan zal hun concentratie niet worden verspreid en zullen de halen van de tekens twee keer zo duidelijk worden. De ai–tai komt uit Malakka in de Westerse regio.’
Als het bestaan van de bril in Chao’s eigen tijd zou kloppen en Chao zou het bijvoorbeeld in de jaren 1240 hebben opgeschreven, en je gaat ervan uit dat de bril al enige tijd in China moet zijn geweest om verspreid te raken onder de mensen, dan zou de ‘Chinese bril’ een stuk ouder zijn dat de Europese/Italiaanse. Maar Kaiming Chiu is er zeker van dat de aanvullingen waarin de bril wordt genoemd, eeuwen later zijn gedaan door een andere persoon. Dit betekent dat de bril in Chao’s tijd waarschijnlijk nog niet bekend was. Volgens Kaiming Chiu kan Tung T’ien Ch’ing Lu daarmee worden verwijderd van het lijstje kanshebbers op de eerste vermelding van een bril in China.
De eerstvolgende meldingen komen uit de Ming–dynastie (1368–1644). In Chang Ning’s Fang Chou Tsa Yen en Lang Ying’s Ch’i Hsiu Lei Kao wordt de bril uitvoerig beschreven. Ondanks de uitvoerige beschrijvingen wordt in geen van beide boeken melding gemaakt van het werk van Chao, en dat terwijl dit werk bij beide auteurs bekend moet zijn geweest. Dit is weer een argument dat Chao nooit over de bril heeft geschreven, anders hadden deze beide auteurs zijn werk wel aangehaald.
Volgens Chang Ning en Lang Ying kwam de bril voor het eerst in China voor in de veertiende eeuw, en was deze afkomstig uit Westerse regio’s. Dit komt overeen met de verhalen van het Yuan–volk. Lang Ying schreef dat brillen werden gestuurd als een eerbetoon of als betaling van een schatting door buitenlanders die in Kansu verbleven. Volgens Chang Ning werden brillen door buitenlandse handelaren gebruikt als een ruilmiddel waarmee zij goede paarden konden krijgen.
De beroemde Chinese dichter en geleerde Chao I Ou Pei (1727–1814) bevestigde het bestaan van de bril in zijn boek Kai Yu Tsung Kao. Hij haalde hierin het werk aan van Chang Ning en meldde dat ‘de eerste brillen naar China werden gebracht vanuit het Westen in het tijdperk van de Ming–dynastie dat begon in 1368.’ Ook beschreef Chao I Ou Pei hoe Shuan Tsung (1399–1435) een bril kocht van buitenlandse handelaren en deze aan zijn vader Tsung Po gaf. En hij beschreef dit als volgt: ‘De lenzen zijn zo groot als munten; ze zijn gemaakt van mica (theekleurige kwarts); de twee lenzen kunnen opgevouwen worden. Als een oude man de glazen voor zijn ogen houdt, schijnen de tekens wel twee keer zo groot en kunnen duidelijk gelezen worden.’
Chao I Ou Pei schreef verder dat een commissaris van Educatie, ene meneer Ling, een bril droeg die afkomstig was van een ‘vreemde’ boot uit Malakka. Ook Chao I Ou Pei kwam tot de conclusie dat er geen brillen in China waren vóór de Ming–dynastie (1368). Chao I Ou Pei wordt als een betrouwbare en kritische historicus gezien wiens werk te vertrouwen in.
Malakka
In de Chinese encyclopedie T’uschu–tsi–tsch’ong staat ai–tai–king (’troebele lens’): ‘Oude mannen die niet langer kleine letters kunnen lezen, houden dit voor hun ogen zodat de letters duidelijk worden.’ Daarnaast staat er ook bij vermeld dat dit hulpmiddel geïmporteerd is vanuit het land Mau–la–kia (Malakka). Ook de aanvulling op Chao Hsi–ku’s werk noemde Malakka als de plek waar de bril vandaan kwam. En nog een paar andere bronnen meldden dat brillen vanaf de vijftiende eeuw vanuit Malakka naar China kwamen.
In de Chinese teksten komt de naam Malakka pas voor na het begin van de vijftiende eeuw. Bronnen uit de eerdere Song–dynastie zijn ontkracht. Hieruit zouden we dus kunnen opmaken dat de eerste brillen tijdens de Ming–dynastie geïmporteerd werden vanuit Europa, en door de zogenaamde buitenlandse handelaren naar Malakka werden gebracht en van daaruit naar China gingen.


Marco Polo’s reisverslag
Er is ook wel beweerd dat de uit Venetië afkomstige handelaar en ontdekkingsreiziger Marco Polo, in 1271 op zijn eerste reis naar de Oriënt in zijn reisverslagen zou hebben geschreven dat hij in China mensen met een bril op had gezien. Hieruit zou je kunnen opmaken dat de bril al enige tijd in China zou moeten zijn geweest, aangezien hij meerdere mensen zou hebben gezien met een bril op, wat zou betekenen dat het gebruik van een bril al was verspreid onder de mensen. Marco Polo zou zelfs een bril mee terug hebben genomen naar Venetië in 1295 en zodoende zou de bril zijn Europese oorsprong hebben in Venetië. Marco Polo’s reisverslagen zijn door verschillende onderzoekers grondig bestudeerd, maar een bril wordt nergens genoemd. Deze claim valt dus ook weg.

We kunnen dus concluderen dat de bril in Noord–Italië moet zijn uitgevonden, zo rond het jaar 1287. En verder, dat de bril waarschijnlijk vanuit Europa naar het Oosten is gebracht, naar handelsplaatsen zoals Malakka, en vandaaruit zijn weg vond naar China of door Europese handelaren en missionarissen zelf naar China werd gebracht. Hoe dan ook, de bril is dus geen Chinese uitvinding, maar een Europese. De allereerste bril kennen we als de nietbril.
De nietbril
De nietbril is het oudste model bril. Deze allereerste brillen hadden convex (bolvormig) geslepen ronde lenzen om het gezichtsvermogen te verbeteren van hen die leden aan ouderdomsverziendheid. De lenzen waren qua dikte speciaal afgestemd op de ogen van de brildrager. De glazen, vaak van kwarts of beril, werden in een houten, leren, benen of hoornen lenshouder vastgezet. Elke lenshouder werd aan de onderkant bij elkaar gehouden door wat draad, vaak was dit wat koperdraad. Door de onderkant los te maken ontstond er voldoende ruimte om de lens te vervangen.
Beide lenshouders hadden een soort steeltje. Deze steeltjes werden op elkaar gelegd en met een niet of een klein klinknageltje, als een soort scharnier aan elkaar bevestigd. Zo kon de bril op de neus worden gedragen en ook worden ingeklapt. Na verloop van tijd, door veelvuldig gebruik, ging het nageltje waarschijnlijk wat losser zitten waardoor het lastiger werd de bril goed op de neus te houden. Door het klinknageltje wordt de nietbril soms ook wel klinknagelbril genoemd of een vroege schaarbril, omdat de vorm op een schaar lijkt. Ik zal de meest gangbare naam ‘nietbril’ hanteren.

De nietbril zou tot zeker het einde van de zestiende eeuw veel worden gebruikt. Deze vroege brillen hadden allemaal bol geslepen lenzen en waren bedoeld voor mensen met presbyopie (ouderdomsverziendheid), wiens ogen door hoge leeftijd waren verslechterd. Het waren vooral oudere monniken en geleerden die moeite kregen met het lezen en schrijven, die gebruik maakten van deze brillen. De bril kon op de neus worden gezet, maar deze bleef vaak niet goed zitten. De brildrager moest de nietbril vaak met de hand voor zijn ogen houden.
De tot op heden oudst bewaard gebleven complete nietbril is in 1953 tijdens renovatiewerkzaamheden gevonden onder de eiken vloerplanken van het nonnenkoor in het klooster Wienhausen nabij Celle in Duitsland. Hier zijn twee complete nietbrillen gevonden met een houten montuur. Ze stammen uit het midden van de veertiende eeuw, mogelijk zelfs nog iets eerder, rond 1330, maar dit laatste weten we niet zeker. Daarnaast zijn er nog negen fragmenten van brillen gevonden, of brillen die in stukken waren gebroken. Ook zijn er onder de vloerplanken scharen, rozenkransen en getijdenboeken gevonden. De bril hieronder wordt gezien als de oudst bewaard gebleven complete bril ter wereld.

Etuis voor de bril
De bril was een kostbaar bezit, een belangrijk hulpmiddel dat met zorg werd bewaard. Omdat de nietbril niet voortdurend op de neus gedragen werd, was er al vroeg behoefte aan iets waarin de bril veilig kon worden opgeborgen. Een bril moest makkelijk en veilig kunnen worden meegenomen. Daarom zien we vanaf het ontstaan van de bril, dat deze vaak bewaard werd in een speciale etui, kist of doos. Vaak was deze eenvoudig en van hout. Een houten kistje was sterk genoeg om de bril te beschermen en beschadigingen aan de glazen te voorkomen.

Hoe rijker de brildrager, des te uitvoeriger en uitbundiger de etui versierd kon worden. Deze kon nog steeds van hout zijn, maar versierd zijn met prachtig houtsnijwerk. Vele van deze etuis waren behoorlijk groot en zwaar. De nietbril kon worden ingeklapt of opgevouwen en paste zodoende in een kleinere etui. Deze etui hoefde niet van hout te zijn, maar kon van hetzelfde materiaal zijn gemaakt als het montuur; hout, leer, been of hoorn. De etuis werden vaak aan de riem gedragen, zoals te zien is op de afbeelding hieronder van Madonna met kind en de kanunnik Joris van der Paele, door Jan van Eyck (1434–1436). Joris draagt aan zijn riem een etui voor de bril die hij in zijn hand vasthoudt.

De nietbril in de schilderkunst
De oudste afbeelding van iemand die een bril draagt stamt uit 1352. Het frescowerk van Tomaso Barisini, beter bekend als Tommaso da Modena (1326–1379) laat het portret zien van de dominicaanse kardinaal en bekende bijbelse geleerde Hugo de Saint–Cher, ook wel Hugo de Provence (ca. 1200–1263). Hij zit te schrijven aan zijn bureau in het scriptorium met een nietbril op zijn neus. Dit werk maakt deel uit van de ‘Veertig van Tommaso’. Tommaso heeft veertig dominicaner geleerden aan hun bureau geschilderd, waaronder pausen, kardinalen, theologen en filosofen, terwijl zij lezen, schrijven of bidden. Dit werk bevindt zich in de kapittelzaal van het vroegere dominicaner klooster van San Nicolò te Treviso in Noord–Italië.

Een andere vroege afbeelding van een bril is te zien op het rechterpaneel van het altaarstuk van de St. Nikolaus, de evangelische stadskerk van Bad Wildungen in Duitsland. Dit altaarstuk stamt uit 1403 en is van de hand van de Duitse kunstschilder Conrad von Soest (1370–1422). Het grote altaarstuk laat de kruisiging zien en scènes uit het leven van de Maagd Maria en de Passie van Christus. De afbeelding linksonder op het rechterpaneel is de oudst afbeelding van iemand met een bril, ten noorden van de Alpen.


Brildragers lieten zich graag vereeuwigen met hun bril en een boek. Zo konden ze de wereld laten zien hoe geleerd zij wel niet waren. De persoon in kwestie zette de bril op de neus of hield het vast in de hand. De bril was altijd goed te zien en niet iets waarvoor men zich leek te schamen. Je zou kunnen denken dat men trots was een bril te kunnen bezitten. Een bril was natuurlijk ook een kostbaar bezit, en zoals William of Baskerville het zei, iets ‘dat hij altijd zorgvuldig bewaarde alsof het een deel van zijn eigen lichaam was.’

Ironisch genoeg hebben veel kunstenaars uit de veertiende tot en met de zeventiende eeuw personen als Mozes, de apostels en andere bijbelse figuren en heiligen vaak afgebeeld met een bril. Zij kregen accessoires mee uit de tijd van de kunstenaar. De oudste afbeelding van de bril is van Tommaso da Modena. De afgebeelde Hugo de Saint–Cher (ca. 1200–1263) was al bijna honderd jaar dood toen da Modena hem vereeuwigde met een bril op. Ook de uitvinding van de bril gebeurde na de dood van Hugo de Saint–Cher. Er zijn vele afbeeldingen van apostels en kerkvaders met een bril. De bril paste nu eenmaal bij sommige van de attributen waaraan de betreffende apostel, kerkvader of heilige aan te herkennen was, veelal een boek of een boekrol waarin gelezen of geschreven werd. Hieronder staat de apostel Petrus afgebeeld op een altaarstuk die een boek leest en een bril voorhoudt.


Domenico Ghirlandaio (1449–1494) voegde een bril toe in zijn fresco van St. Hiëronymus (1480) in de kerk van San Salvatore di Ognissanti in Florence. Ook al was de heilige kerkvader (ca. 347–420) meer dan 850 jaar voor de uitvinding van de bril gestorven, toch werd de bril toegevoegd als een symbool voor zijn geleerdheid. Hiëronymus was een geleerd man. Hij was de eerste die de bijbel in het Latijn vertaalde en kreeg een bril van kunstenaars om zijn geleerdheid te benadrukken. Hiëronymus werd zelfs de patroonheilige van brillenmakers in Frankrijk.


De bril in teksten
Twee van de vroegste referenties van een bril zijn gevonden in het werk van de Italiaanse dichter, prozaschrijver en vroege humanist Francesco Petrarca (1304–1374). Petrarca noemde de bril vluchtig, alsof het niets bijzonders was. Hij maakte geen opmerkingen over de nieuwigheid van deze belangrijke uitvinding. Misschien om zijn lezers niet te vervelen met iets dat allang algemeen bekend was? Tussen 1354 en 1366 schreef hij De remediis utriusque fortunae (‘De maatregelen van geluk’). In boek 11, hoofdstuk 93 schreef hij over de waardigheid en vindingrijkheid van de mens, in tegenstelling tot de hulpeloosheid van dieren, zoals dat werd aangetoond door alle uitvindingen en remedies om imperfecties van het lichaam te corrigeren, waaronder de uitvinding van de bril om het afnemende gezichtsvermogen te helpen herstellen: ‘Finally he [man] aids and lifts himself in all ways; even when losing limbs he learns to make wooden feet, iron hands, wax noses, and to resist the accidents of chance; he erects failing health by medicines; he excites weakened taste by flavours, and failing sight he restores by eye–glasses.’

In zijn Epistolae Posteritati (‘Brief aan het nageslacht’) dat hij schreef voor 1367 (met toevoegingen in 1370–1371), schreef hij dat hij op zestigjarige leeftijd een bril nodig had: ‘Ik had een heldere teint, tussen licht en donker in, en levendige ogen, en lange tijd bezat ik een bijzondere gezichtsscherpte die me na mijn zestigste levensjaar plotseling in de steek liet, zodat ik, zeer tegen mijn zin, een bril moest dragen.’
De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Sacchetti (ca. 1335–1400) is vooral bekend door zijn werk Trecentonovelle (‘Driehonderd novellen’), een verzameling van 300 korte verhalen of novellen waarvan er slechts 233 bewaard zijn gebleven. Eén van de verhalen gaat over een zekere Tommaso Barconi, een Florentijnse prior, en speelt zich af rond het jaar 1358. Barconi’s medebroeders haalden een geintje met hem uit door zijn schoenen omgekeerd neer te zetten. Barconi, die slecht zag, merkte dit, maar moest eerst zijn bril opzetten om er zeker van te zijn dat het zijn eigen schoenen waren en niet die van iemand anders.
Ook in de dichtkunst van de vijftiende eeuw deed de bril zijn intrede alsook op het toneel. Sommige Europese dichters, zoals de Italiaanse dichter Luigi Pulci (1432–1484), noemden de bril in hun dichtkunst. Brillen kwam ook voor in komedies en kluchten op het toneel. In vrijwel alle gevallen ging het om een bril die een oudere met ouderdomsverziendheid moest helpen om beter te kunnen zien.
De bril in andere vormen van kunst
De gipsen mal hieronder is van een kop van een lekenbroeder met een nietbril op de neus. Het komt uit de Parish Church of Sarum St. Martin in Salisbury, Engeland. Wat meteen opvalt is dat de brug van de nietbril erg ver omhoog komt waardoor deze niet op de neus lijkt te rusten. Was dit een vergissing? Of hing de bril misschien aan een hoofddeksel voor de ogen? Het originele sculptuur wordt geschat op ca. 1430–1440, maar volgens sommige onderzoekers zou het ook wel uit ca. 1330 kunnen komen. Als dit laatste waar is, dan zou deze kop met bril wel eens de oudste uitbeelding van een bril in de kunst kunnen zijn.

De vroegste illustratie in een drukwerk van een bril die deels zichtbaar is, komt uit een historische encyclopedie met de titel Rudimentum Novitiorum (1475). Deze kroniek (één van de eerste gedrukte kronieken) verscheen op 5 augustus 1475. Het komt van de Duitse boekdrukker en typograaf Lucas Brandis (voor 1450–na 1500), afkomstig uit Lübeck. Het boekwerk telt tenminste 475 folia (ruim 950 pagina’s) en is geïllustreerd. Er zijn meer dan 150 verschillende houtsnedes gebruikt, die telkens opnieuw terugkomen in het werk. De kroniek begint met het ontstaan van de wereld en eindigt in het jaar 1473. De afbeelding waar het om gaat laat een monnik zien die met een bril op in een boekrol schrijft. Deze afbeelding komt verschillende keren terug in deze kroniek.


Het eerste drukwerk waarin een complete bril duidelijk zichtbaar is, is de Kroniek van Neurenberg (1493). Het is in het Latijn geschreven door de Neurenbergse stadsarts en humanist Hartmann Schedel (1440–1514). Het boek verscheen op 12 juli 1493. Het is ook bekend als Die Schedelsche Weltchronik (‘Wereldgeschiedenis van Schedel’) en Liber Chronicarum (‘Boek der Kronieken’). Het werk telt maar liefst 1809 illustraties, waarvoor slechts 645 afzonderlijke houtblokken gesneden zijn. We zien ook hier dezelfde afbeeldingen steeds terugkeren. Hieronder een paar voorbeelden:



De Italiaanse brillenindustrie
Het maken van brillen kreeg een flinke impuls in de regio’s waar glas werd geproduceerd voor bijvoorbeeld spiegels, vensters en dus ook voor lenzen van brillen. Het eiland Murano, dat in de Lagune van Venetië ligt, was een van de meest geavanceerde en toonaangevende centra in de laat–middeleeuwse glasindustrie. In 1284 was hier al een gilde voor glasmakers tot stand gekomen. In een van de vroegste reglementen van het gilde, gedateerd april 1300, werden voor het eerst de volgende termen genoemd: roidi da ogli en vetri da occhi (‘glazen voor de ogen’ oftewel een bril). Op Murano werden dus ook brillenglazen gemaakt. De Murano–glasmakers werden als de beste glasmakers van de laat–middeleeuwse wereld beschouwd. Sommige wetenschappers menen daarom dat hier dan ook de beste brillenglazen vandaan moesten komen. Inmiddels is de Venetiaanse (lees: Murano) oorsprong van brillen betwist en onbewezen verklaard.
Brieven over brillen
De stad Florence nam in het midden van de vijftiende eeuw de leidende positie in het maken van brillen. Florence zou toonaangevend zijn geweest op het gebied van innovatie, productie, verkoop en ook de verspreiding van brillen zowel binnen als buiten Italië. We weten dit dankzij een paar overgebleven brieven van de hertogen van Milaan, Francesco Sforza (1401–1466) en zijn zoon Galeazzo Maria Sforza (1444–1476). De Amerikaanse historicus Vincent Ilardi (1925–2009) heeft uitvoerig onderzoek gedaan naar de brieven en de brillenindustrie van Florence. Hij heeft de briefwisseling tussen de hertogen en een ambassadeur uitvoerig beschreven en vertaald.

In deze brieven staat veel informatie over de bril sinds de uitvinding ervan. Zo werden er in de stad Florence grote hoeveelheden convexe (bolle) én concave (holle) lenzen geproduceerd. Florence was tevens de voornaamste fabrikant van betaalbare brillen van een goede kwaliteit. De Florentijnse brillenmakers waren zich bewust van het feit dat het gezichtsvermogen minder werd vanaf een gemiddelde leeftijd van ongeveer dertig jaar. Zij speelden hierop in door lenzen voor verziendheid en ouderdomsverziendheid in verschillende sterktes te maken die volgens hen elk zo’n vijf jaar mee moesten gaan. Ook hadden ze lenzen voor bijziendheid in twee verschillende sterktes. Het waren dus eigenlijk allemaal lenzen op sterkte. De hertogen van Milaan bestelden honderden van deze Florentijnse brillen en gaven deze cadeau aan wie er maar om vroeg.

Op 21 oktober 1462 schreef Francesco Sforza zijn ambassadeur Nicodemo Tranchedini da Pontremoli het volgende: ‘Nicodemo de Pontremulo, Perché sonno molti che ne domandano delli ochiali che se fanno li ad Fiorenza, attento che la fama é che se fanno in più perfectione che in veruno altro loco de Italia, volemo te te [sic] commettiamo che ne deby mandare tre docene de dicti occhiali, acconzati in schatole che non se possano rumpere; zoé una docena de quelli sonno apti et convenienti ad la vista longa, zoé da zovene; et un’altra che siano convenienti ad la vista curta, zoé de vechy; et la terza da vista comune. Li quali te aviso non volemo per nostro uso, perché per la grazia de Dio nuy non ne havemo bisogno, ma li volemo per compiaceme ad questo et quello che ne li domandano. Mandandoli per le poste de nostri cavallari, li quali drizaray in mano de Zohanne Symonetta, nostro secretario, et avisandone de quello costarano perché te mandaremo li denari. Datum Mediolani xxi October 1462. Io[hannes] Petrus Io[hannes Simonetta]
Vrij vertaald: ‘Nicodemo da Pontremulo, Omdat er velen zijn die ons om brillen vragen die in Florence zijn gemaakt, en omdat deze de reputatie hebben perfecter te zijn dan uit welke andere plaats in Italië ook, wensen wij en geven wij u de opdracht om ons drie dozijn van de genoemde brillen te sturen in kisten zodat zij niet zullen breken; dat wil zeggen, een dozijn geschikt om veraf te zien voor de jongeren, een tweede [dozijn] geschikt om dichtbij te kunnen zien voor de ouderen, en een derde [dozijn] voor normale visie. Wij laten u weten dat deze niet voor eigen gebruik zijn, God zij dank hebben wij ze niet nodig, maar wij willen ze om hen die ons hierom vragen te behagen. Zend ze met de post van onze koeriers, en stuur ze naar onze secretaris Giovanni Simonetta. Informeer ons wat de brillen kosten zodat wij u het geld kunnen sturen. Milaan, 21 oktober 1462.’
Tranchedini schreef op 4 november 1462 naar Simonetta dat hij de drie dozijn gevraagde brillen meestuurde met de brief. De totale kosten bedroegen drie dukaten, omdat hij gevraagd had om ‘perfecte’ brillen. Hij vroeg de secretaris de kosten niet te noemen aan de hertog, aangezien de kosten zo laag waren en omdat Sforza in het verleden al zo gul was geweest met geld en geschenken. Maar hij meldde Simonetta wel, benadrukte zelfs, dat hij al twee jaar lang geen salaris had ontvangen van de hertog, waardoor hij al een paar honderd dukaten had moeten lenen. Ook herinnerde hij de secretaris eraan dat hij dit jaar al eigen geld had uitgegeven om verscheidene goederen voor de hertogin Bianca Maria te kopen, en de vorige winter ook al achttien brillen had opgestuurd naar de hertog. Hij sloot zijn brief af door Simonetta te vragen de brief te verscheuren. Op de achterzijde van de brief had hij nog een postscriptum geschreven: ‘De brillen zijn in vier typen. Laat de heer kiezen welke hij wil, en laat het me weten want ik hem zoveel sturen als hij maar wil.’
De order van drie dozijn brillen kon kennelijk zonder problemen binnen twee weken geleverd worden in vijftiende–eeuws Italië. Deze snelle levering zou kunnen betekenen dat de Florentijnse brillenmakers voorraden lenzen klaar hadden liggen om in de gewenste sterkte geslepen te worden, of wellicht al geslepen lenzen klaar hadden liggen, of al verschillende brillen met lenzen in verschillende sterktes klaar hadden liggen voor verzending. De order kan natuurlijk ook bij meer dan één werkplaats zijn gedaan. Een andere interessante onthulling is dat de ambassadeur in de winter van 1462 al achttien Florentijnse brillen naar het Milanese hof had gestuurd. Drie dozijn + 18 is een totaal van 54 brillen in een jaar tijd!
Simonetta’s antwoord is niet bewaard gebleven, maar we kunnen dit wel opmaken uit een brief die Tranchedini op 20 november 1462 aan Simonetta schreef. Hierin schreef de ambassadeur dat hij blij was dat de hertog en hertogin tevreden waren met de brillen en dat zij grote vreugde uitdrukten bij de openbaring dat zij geen brillen voor ouderen nodig hadden maar brillen voor de jongeren met bijziendheid. De 61–jarige hertog en zijn 37–jarige vrouw gebruikten dus allebei een bril om bijziendheid te corrigeren, ook al had de hertog eerder beweerd dat zij geen brillen nodig hadden. Tranchedini was niet blij te lezen dat Sforza hem de kosten van de brillen zou vergoeden, en hem daarbij ook nog eens wijn en andere giften zou sturen, maar kennelijk geen maatregelen had getroffen om Tranchedini zijn achterstallig salaris te betalen. Nogmaals benadrukte Tranchedini zijn wanhopige en benarde positie, en dat hij gedwongen was een aanzienlijke geldsom te lenen. Dit was overigens een veelvoorkomende klacht van ambassadeurs in de Renaissance. Ze werden zelden adequaat vergoed voor hun diensten en velen maakten enorme schulden.
Vier jaar later en drie maanden na de dood van Francesco Sforza, schreef zijn zoon en opvolger Galeazzo Maria Sforza op 13 juni 1466 dezelfde ambassadeur met de vraag om tweehonderd brillen: ‘Nicodemo de Pontremulo, Perché haveressemo caro havere li ochiali, li quali te mandiamo notati in la lista qui inclusa, volemo che havuta questa debii vedere de recattarli che siano in perfectione per le etate como dice dicta lista; et mandarneli facendoli mettere in qualche scatola ben asettati et separati l’una sorte da l’altra cum li scripti attacati, in modo che quando li habiamo sapiamo discernere l’una sorte da l’altra; avisandone de quello costarano perché te faremo provisione al pagamento. Mediolani XIII iunii 1466. Io[hannes Simonetta]
Para xv de ochiali de anni 30, 35, 40, 45, 50 [55]
Item, para xv de ochiali de anni 40,45, 50, 55, 60, 65, 70.
Item, para x de ochiali di zovene de meza vista.
Item, para x de longa de zovene.
Vrij vertaald: ‘Nicodemus de Pontremulo, Omdat wij vurig wensen deze brillen te hebben zoals hieronder opgeschreven. Wij wensen dat u na ontvangst van deze brief, poogt ze te bemachtigen, perfect gemaakt volgens de leeftijden zoals vermeld in de genoemde lijst. Stuur ze in een doos, goed gerangschikt en van elkaar gescheiden met een label voor elke categorie, zodat wij wanneer wij ze ontvangen, we de ene categorie van de andere kunnen onderscheiden. Informeer ons over de kosten zodat wij de kosten kunnen dekken. Milaan, 13 juni 1466.
15 paar oogglazen voor de leeftijden 30, 35, 40, 45, 50 [55]
Item, 15 paar oogglazen voor de leeftijden 40, 45, 50, 55, 60, 65, 70
Item, 10 paar oogglazen voor gemiddeld zicht voor de jongeren
Item, 10 paar voor veraf voor de jongeren
De lijst was ongetwijfeld meegekomen met de originele brief, maar deze is niet gevonden. Een afschrift of kopie van de brief, heeft onderaan de tekst, na de datum en handtekening van de secretaris Giovanni Simonetta, de genoemde lijst staan.

Er is geen verdere correspondentie gevonden waaruit we kunnen opmaken of deze bestelling net zo snel geleverd is als de bestelling die zijn vader deed. Er is geen reden aan te nemen dat deze bestelling niet geleverd zou zijn. Misschien was er iets meer tijd nodig omdat deze order aanzienlijk groter is dan de vorige, en dat deze om een grotere mate van verfijning vroeg in het slijpen van de lenzen. Maar ook dit kunnen we niet met zekerheid zeggen.
Misschien was voor sommige brildragers, die vier jaar eerder een eenvoudige bril met geslepen lenzen voor veraf hadden gekregen van de hertog Francesco, de bril niet meer afdoende en hadden ze inmiddels behoefte aan sterkere lenzen. Misschien hadden ze gehoord dat er in Florence fijngeslepen lenzen te verkrijgen waren voor zowel jong als oud, en hadden zij hertog Galeazzo verzocht om deze nieuwe brillen te bestellen. De brief en de lijst maken in ieder geval duidelijk dat er sprake was van afnemend zicht naarmate iemand ouder werd (opgedeeld in periodes van vijf jaar, vanaf de leeftijd van dertig jaar) en dat daarbij dus bijpassende lenzen konden worden geleverd. Naast de bestaande ouderdomsverziendheid was er ook al een zekere basiskennis van toenemende bijziendheid–stadia waarvoor speciale concave lenzen werden gemaakt (in ieder geval voor medium en veraf voor jongeren).
De brieven noemen geen convexe en concave lenzen. Dit is niet vreemd omdat de brieven geschreven zijn door leken. Ook vandaag de dag weten veel brildragers niet of zij convexe of concave lenzen in hun bril hebben en wat het verschil is tussen de twee. Tranchedini noemde het onderscheid in lenzen voor jong en oud, maar niet dat dit iets nieuws was. Men neemt daarom aan dat concave lenzen al enige tijd in Florence gemaakt werden. Dit kunnen we ook zien aan de hand van een andere brief.
Het is een brief, geschreven op 25 augustus 1451 door Ardouino da Baesse uit Ferrara, gericht aan Piero di Cosimo de’ Medici. Ardouino da Baesse schreef dat hij vier brillen had ontvangen uit Florence. Hij vroeg of de lenzen vervangen konden worden door andere lenzen voor ‘dichtbij’ omdat drie van de vier brillen lenzen hadden voor ‘veraf’.
Als we de brief van Francesco Sforza mogen geloven dan werden de beste lenzen in Florence gemaakt en niet in Venetië. Ook de tweede bestelling van Galeazzo Maria Sforza moest uit Florence komen en niet uit Venetië, terwijl de hertogen daar ook gezanten hadden zitten. In brieven die de hertogen van Milaan aan de gezanten in Venetië stuurden werd geen enkele melding gemaakt van een bril of ook maar één bestelling gedaan.
Concave lenzen
Wanneer de concave lenzen precies zijn ontstaan, weten we niet. De Duitse kardinaal, theoloog, filosoof, wiskundige, astronoom, jurist en humanist Nikolaus von Kues (Nicholaas van Cusa, 1401–1464) wordt gezien als de eerste die heeft geschreven over het gebruik van concave lenzen om bijziendheid te corrigeren. Hij schreef een verhandeling over het mineraal beril, De beryllo (1458). Nicholaas behandelde beril als een metafoor én als een praktisch hulpmiddel om beter te kunnen zien.
Hij schreef het volgende: ‘The beryl is a clear, bright and transparant stone, to which is given a concave as well as a convex form, and by looking through it, one attains what was previously invisible. If the intellectual beryl, which possesses both the maximum and the minimum in the same way, is adapted to the intellectual eyes, the indivisible principle of all things is attained.’ Vrij vertaald: ‘Beril is een doorzichtige, heldere en transparante steen, waaraan zowel een concave als een convexe vorm kan worden gegeven, en door er doorheen te kijken, krijgt men te zien wat voorheen onzichtbaar was. Als het beril, dat zowel het maximale als het minimale op dezelfde manier bezit, wordt aangepast aan de ogen, wordt het ondeelbare principe van alle dingen bereikt.’
Volgens deze passage van Van Cusa zou beril geslepen in een concave lens helpen om veraf goed te zien (het maximum of maximale) en een geslepen lens in een convexe vorm om dichtbij goed te kunnen zien (het minimum of minimale). Nicholaas zou bekend moeten zijn geweest met brillen met zowel convexe lenzen als concave lenzen, enkele jaren voordat de hertogen van Milaan deze bestelden bij hun ambassadeur. We weten dat concave lenzen in deze tijd al alom tegenwoordig waren.

Florentijnse brillen
De vroege Florentijnse glasindustrie is nog niet zo uitvoerig bestudeerd als de glasindustrie van Murano en Venetië. In de tweede helft van de dertiende eeuw zouden er al glasovens hebben bestaan in de heuvels nabij Florence, die waarschijnlijk waren opgericht door ambachtslieden uit Altare, een dorpje ten noorden van Savona, ook bekend om zijn middeleeuwse glasindustrie.
In 1352 telde Florence negen winkels waar glaswerk werd verkocht, van drinkglazen tot spiegels en brillen. Daarna groeide het aantal brillenwinkels alleen maar. De brillenindustrie groeide en bloeide in de vijftiende eeuw onder de bescherming van de staat. Er is een grote hoeveelheid documentatie gevonden over het bestaan van brillen in Florence. Er worden bijvoorbeeld 52 namen van brillenmakers genoemd tussen 1413 en 1562, alsook waar zij hun winkels hadden. De Florentijnse brillenindustrie verkreeg ook faam in het buitenland. Honderden, zo niet duizenden brillen werden vanuit Florence naar de rest van Italië, Noordwest–Europa en zelfs de Levant geëxporteerd.
Geletterdheid
Het dragen van een bril wordt vaak gekoppeld aan de mate van geletterdheid. De eerste brildragers waren vooral de monniken in de kloosters, de geestelijken en geleerden. In de elfde en twaalfde eeuw vonden de eerste stichtingen plaats van universiteiten in Europa. Het intellectuele leven was nog altijd gekoppeld aan de kloosters, maar dit zou in dertiende eeuw beginnen te veranderen.
De geletterdheid begon vanaf de dertiende eeuw langzaamaan toe te nemen. Dit kwam onder andere door de stijgende professionalisering van de maatschappij. Het bestuur van steden en staten zorgde voor een toename in een overheidsbureaucratie en er waren steeds meer mensen nodig om het steeds ingewikkelder wordende overheidsapparaat te bemannen. Steeds meer mensen leerden lezen en schrijven. En overheidsinstanties begonnen steeds meer stukken te produceren. Ook rechtshandelingen en zakelijke transacties werden schriftelijk vastgelegd en afgehandeld.
In steden kwamen meer scholen, om in de groeiende behoefte van geletterden te voorzien. De uitvinding van de boekdrukkunst (ca. 1450) en het beschikbaar worden van teksten en boeken voor een breder publiek, had een gunstig effect op de geletterdheid van de bevolking. De geletterdheid in grote Italiaanse steden in de vijftiende eeuw wordt geschat tussen de dertig en veertig procent. Dit zal in andere Europese steden niet heel veel anders zijn. En die geletterdheid zou met de tijd alleen maar toenemen. Mede hierdoor steeg ook de vraag naar brillen exponentieel.
De nieuwe uitvinding van de bril raakte niet alleen onder de geestelijken en de geleerden snel verspreid, maar ook onder de ambtenaren, kooplieden en ambachtslieden. Zelfs voor sommige ongeletterde ambachtslieden zou de bril onmisbaar blijken voor het hele precieze werk dat zij deden, waar zij voorheen bolle spiegels en vergrootglazen voor gebruikten.
Kosten van een bril
Het oudste document dat tot op heden gevonden is, waarin een gedetailleerd overzicht van de kosten van een bril staan vermeld, is een rekeningboek uit 1415 van de Florentijnse winkelier Lapino di Lapino. Hierin heeft hij de aankopen van verschillende soorten brillen opgetekend, die hij van een andere Florentijnse winkelier, Francesco di Bonachorso, heeft gekocht.
MCCCCXV
Franciescho di Bonachorso, mercaio, de’ averre, a di xxiiii di maggio, per queste chose tolsi da lui detto di:
vi specchi viniziani grandi a soldi xxxiiii dozzina, £– s.xvii
vi specchi viniziani sechondi a soldi xxvi dozzina, £– s.xiii
vi paia d’occhiali di legno a soldi viii dozzina, £– s.iiii
vi paia d’occhiali di bosso a soldi xviii dozzina, £– s.viiii
vi paia d’occhiali di osso a soldi xliiii dozzina, £1 s.ii
xxv vetri da occhiali a soldi 32 centinaio, £– s.viii
vi specchi piccholi viniziani a s.xvii dozzina, £– s.viii d.6
1415
Francesco di Bonachorso, winkelier, heeft tegoed, vanaf 24 mei voor de volgende aankopen die ik die dag hem heb gedaan:
6 grote Venetiaanse spiegels voor 34 soldi per dozijn, £– s.17
6 tweedehands Venetiaanse spiegels voor 26 soldi per dozijn, £– s.13
6 paar oogglazen met een houten montuur voor 8 soldi per dozijn, £– s.4
6 paar oogglazen met een buxus montuur voor 18 soldi per dozijn, £– s.9
6 paar oogglazen met een benen montuur voor 44 soldi per dozijn, £1 s.2
25 glazen voor brillen voor 32 soldi per honderd, £– s.8
6 kleine Venetiaanse spiegels voor 17 soldi per dozijn, £– s.8 d.6
Een eenvoudige bril met een houten montuur kostte 0,66 soldi per stuk, één van buxushout kostte 1,33 soldi per stuk. Een bril met een benen montuur kostte daarentegen wat meer, 3,66 soldi per stuk. Maar hoe staan deze bedragen in verhouding tot wat mensen verdienden? Een metselaar of een steenhouwer uit Florence, verdiende in vijftiende eeuw ongeveer 17,9 soldi per dag. Een ongeschoolde arbeider uit Florence verdiende ongeveer 10,7 soldi per dag. In Venetië lag het minimumloon ook rond de tien soldi per dag. Vrijwel iedereen kon zich dus een bril veroorloven. De ‘gewone’ man was niet noodzakelijkerwijs aangewezen op de allergoedkoopste en allereenvoudigste modellen. Ook hij had de keuze wat voor montuur hij wilde hebben en hoeveel hij aan zijn bril wilde uitgeven.
Een bril was dus niet een heel duur hulpmiddel dat alleen voor de elite was voorbestemd. Brillen werden ook veel gebruikt door ambachtslieden bij het uitvoeren van hun werkzaamheden, zeker wanneer het ging om precisiewerk. En bijna iedereen ouder dan veertig jaar moest haast wel een toevlucht nemen tot een bril, hoewel er daarnaast ook nog altijd vergrootglazen en bolle spiegels werden gebruikt, zoals voor de komst van de bril.
De Florentijnse brillen waren in de tweede helft van de veertiende eeuw en in het begin van de vijftiende eeuw goed, goedkoop en volop beschikbaar. Grote hoeveelheden brillen werden vanuit Florence geëxporteerd naar andere delen van Italië en Noordwest–Europa. Van deze geëxporteerde brillen, kostten de eenvoudigste brillen met houten montuur zo’n twee á drie soldi. Een duurder model kon zo’n zes tot achttien soldi kostten. De allerduurste brillen met de beste kwaliteit cristallo–glas en een gouden of zilveren montuur kostten ongeveer een dukaat (82 soldi) per stuk.
Een bril van de smid
In 1445 besloten drie goudsmeden uit Pisa een samenwerkingsverband aan te gaan, en zelf brillen te maken en te verkopen. Je zou denken dat zij monturen van goud of zilver of een ander metaal zouden maken, maar nee. Ze kozen ervoor de beenderen van runderen te gebruiken om monturen van te maken. Er waren bij de slachthuizen volop runderbeenderen aanwezig. Ook had Pisa een bloeiende glasindustrie waardoor er meer dan genoeg glazen te verkrijgen waren. De goudsmeden waren niet getraind in het snijden in been, en moesten de monturen door andere ambachtslieden laten maken. Ook konden zij zelf geen lenzen slijpen, en dus haalden zij hun geslepen lenzen bij de glasmakers vandaan. De drie goudsmeden waren dus eigenlijk de samenstellers van brillen en de verkopers, niet de brillenmakers.
Het maken van brillen was kennelijk niet uitsluitend voorbestemd voor één bepaalde groep. Iedereen die dat wilde, kon en mocht brillen maken, samenstellen en verkopen. De Italiaanse humanist en bibliothecaris van paus Nicholaas V, Giovanni Tortelli (ca. 1400–1466) schreef in ca. 1450 een filologisch woordenboek van Griekse termen die werden gebruikt in Latijnse teksten. Hij behandelde hierin uiteenlopende onderwerpen waaronder oude en nieuwe uitvindingen. Over de bril schreef hij het volgende: ‘Het maken van twee lenzen van dun glas, kristal of beril, waardoor iemand met zwak zicht beter kan zien, als men dit gelooft, valt niet onder een kunst (een specifiek ambacht).’
Het zou niet lang meer duren voor hier verandering in zou komen en er overal gilden voor glasmakers en brillenmakers zouden ontstaan die zich bezig hielden met maken van brillen.
Nieuwe Tijd
De Duitse brillenindustrie
Vanuit Italië verspreidde de bril zich naar Duitsland en later ook naar Spanje, Portugal, Frankrijk, de Lage Landen en verder. Eén van de belangrijkste brillenindustrieën, naast de Florentijnse brillenindustrie, was de Duitse brillenindustrie. Rond Neurenberg kwam deze industrie langzaamaan op gang, waar brillen massaal zouden worden geproduceerd. In 1530 werd het gilde van de Neurenbergse brillenmakers opgericht, en in 1535 werd de uitgifte en regulering van brillen vastgelegd door het Neurenbergse brillenmakers’ gilde.

Rond deze tijd werden lenzen uit gewone glazen panelen gesneden die voor ramen waren bedoeld. Om lenzen voor ouderdomsverziendheid te maken zou een concave mal zijn gebruikt om een convexe lens te slijpen. Om lenzen te maken voor bijziendheid zou een kanonskogel zijn gebruikt om een concave lens te kunnen slijpen. Of dit waar is, weet ik niet, maar de kwaliteit van de Duitse lenzen werd nooit zo goed als die van de Florentijnse lenzen.
Tot ver in de zeventiende eeuw bleef Duitsland een belangrijke speler in de productie van brillen. De Duitsers stonden vooral bekend om hun monturen. Zij zouden de beste en mooiste monturen van Europa maken. De Italianen bleven de beste lenzen maken. Toch weerhield dit laatste gegeven sommige Duitsers er niet van om lekker op te scheppen over de kwaliteit van hun eigen brillen. Hieronder is een afbeelding te zien van Jost Amman met een gedichtje van Hans Sachs:

Gedicht:
Ich mach gut Brillen/klar und liecht/
Auff mancherley Alter gericht/
Von vierzig biβ auff achzig jarn/
Darmit das gsicht ist zu bewarn/
Die gheuβ von Leder oder Horn/
Dreyn die gläser Poliert sind worn/
Dadurch man sicht/gar hell und scharff/
Die find ihr hie/wer der bedarff.
Vrij vertaald:
Ik maak goede brillen/helder en licht/
Op verschillende leeftijden gericht/
Van veertig tot aan tachtig jaren/
Zodat men het zicht kan bewaren/
Het frame van Leer of van Hoorn/
Daarin de glazen die gepolijst zijn gesleten/
Daardoor kan men zien/helder en scherp/
Die vindt u hier/wie het nodig heeft.


Brillenverkopers
In de steden waren brillenwinkels waar mensen brillen konden passen en uitproberen. Op de gravure van Jan Collaert (II) zien we mensen brillen uitproberen door ermee te lezen en te schrijven. Een brillenwinkel moest natuurlijk als zodanig te herkennen zijn. Dit kon natuurlijk door een uithangborg met daarop de afbeelding van een bril, en door vele brillen te hebben uitgestald in de etalage. In het Universiteitsmuseum Utrecht is een gipsreliëf van een gezicht met een bril op. Dit reliëf is waarschijnlijk een deel van een gevelsteen geweest van misschien wel een pand waar ooit een brillenwinkel in zat.

Er waren niet alleen brillenverkopers in de steden, die brillen verkochten in hun eigen winkel. In de vroege zestiende eeuw waren er volop straatventers die brillen verkochten op markten door heel West–Europa. En deze venters gingen ook het platteland op, langs dorpen en gehuchten om daar hun waar te slijten. Geïnteresseerden konden in manden vol monturen van metaal, leer, been of hoorn, zoeken naar een geschikte bril om hun gezichtsvermogen te helpen verbeteren. De potentiële koper kon verschillende monturen passen alvorens een keuze te maken.


Stadswapen met een bril
In Oost–Vlaanderen ligt een stad dat een stadswapen heeft met een bril erop. Volgens een zestiende–eeuwse legende zou de bril op het stadswapen zijn toegevoegd in opdracht van de keizer van het Heilige Roomse Rijk, koning van Spanje en Landsheer van de Nederlanden, Karel V (1500–1558). Het verhaal gaat dat de poortwachter van Oudenaarde, Hanske de Krijger, de keizer niet had zien aankomen toen deze de stad bezocht. Hij zou in slaap zijn gevallen omdat hij de avond ervoor teveel bier had gedronken. De keizer zou hier zo verbolgen over zijn geweest dat hij in plaats van alleen Hanske, de hele stad wilde straffen. Hij zou het stadsbestuur voor de keuze hebben gesteld: een slaapmuts of een bril op het stadswapen. Het stadsbestuur koos voor de bril. En zo zou Oudenaarde een stadswapen met een bril erboven hebben gekregen.

Of het verhaal waar is of niet, de poortwachter Hanske de Krijger zou uitgroeien tot ware volksheld. In 1530 is er een koperen beeld van Hanske gemaakt door de Oudenaardse goudsmid Willem Blansterins. Het beeld laat Hanske zien, gekleed als Spaanse soldaat die in zijn hand het vaandel vasthoudt met daarop het wapen van de stad Oudenaarde. En daarboven is de bril te zien. Sinds 1538 staat het beeld van Hanske op de torenspits van het stadhuis van Oudenaarde.

Er is overigens nog een andere verklaring gegeven voor het symbool van de bril, namelijk dat het helemaal geen bril is, maar een rare vertekening van de letter A van Audenaerde. Er is geen bewijs dat ook maar één van de theorieën ondersteunt. De betekenis en de oorsprong van de bril blijven dus een raadsel. Het is in ieder geval een leuk verhaal en een leuk verhaal hoeft niet waar te wezen.


De bril als statussymbool
In sommige landen werd het dragen van een bril gezien als een belangrijk statussymbool. Mensen die een bril droegen werden gezien als beschaafd en belangrijk. Zeker iemand die een bril droeg met Florentijnse glazen, werd bewonderd omdat deze glazen kwalitatief zo goed en helder waren. Brillen waren een waardevol bezit. Het dragen van een bril gebeurde niet alleen uit noodzaak om beter te kunnen zien. Er waren ook mensen die een montuur droegen met daarin gewoon doorzichtig glas, dus zonder geslepen lenzen op sterkte.
De hertog van Milaan, Francesco Sforza vroeg om een dozijn brillen voor normale visie om weg te kunnen geven. Een bril was een populair geschenk of dit het zicht verbeterde of niet. En ook zijn zoon Galeazzo vroeg tien paar oogglazen voor gemiddeld zicht voor jongeren, dus zonder geslepen lenzen op sterkte. Een bril werd kennelijk graag gedragen, of het nu nodig was of niet. Hertog Francesco had zijn ambassadeur laten weten dat hij en zijn vrouw allebei graag een bril voor jongeren droegen om hun bijziendheid te corrigeren. Dit was natuurlijk veel beter dan een bril te moeten dragen die voor ouderen was bedoeld.
De bril werd dus graag gedragen of het nu nodig was of niet. Was het ook ijdelheid? Of was het alleen een statussymbool? De bril lijkt meer betekenis te hebben gehad dan alleen een teken van ijdelheid. Vooral in Spanje en Italië, maar ook in China werd de bril gezien als een teken van superioriteit, zowel op het gebied van intelligentie als beschaafdheid. In China gold zelfs hoe groter de glazen, hoe meer status werd toegekend aan de drager van de bril.
De bril in China
Brillen werden in de vroege vijftiende eeuw ingevoerd door West–Europese handelaren en missionarissen. In de vijftiende, zestiende en de daaropvolgende eeuwen, liepen de ontwikkelingen van de bril in de Oriënt haast parallel aan die in het Westen. Er waren echter wel duidelijke verschillen in cultuur en stijl. In China gold bijvoorbeeld hoe groter de glazen, des te invloedrijker de drager. Brillen waren duidelijke symbolen van sociale status.
Etui aan de arm
Omdat brillen niet voortdurend op de neus gedragen werden, maar het wel noodzakelijk was de bril bij je te hebben, werden brillen in etuis op het lichaam gedragen. Soms werd de etui vastgemaakt aan een bepaald kledingstuk, maar in China werd een brillenkoker ook wel over de arm gedragen. Veel etuis hadden een koord en aan het uiteinde van dat koord kon eventueel een klein gewichtje worden gehangen. Door het koord over de arm te hangen, met de etui aan de ene zijde en het gewichtje aan de andere zijde, bleef dit keurig in balans.

In China was de trend ook om de etui zo klein mogelijk te houden, al was het maar voor het gemak. Hier zien we dus ook inklapbare of opvouwbare brillen die in een klein etuitje konden worden gestopt. Dit was makkelijker om mee te nemen of mee te dragen. Deze kleine etuitjes waren vaak rijkelijk gedecoreerd met prachtig snijwerk. Vaak had dit snijwerk een bepaalde betekenis en symboliek, net als het materiaal dat had waar de etui (en vaak ook het montuur) van gemaakt was.

In China was het een teken van fatsoen om de bril af te doen wanneer je in de nabijheid van meerderen was, maar ook wanneer je in de nabijheid van minderen of vrienden was. Het was respectloos om een bril te dragen in aanwezigheid van een rechter. En wanneer je een vriend op straat tegenkwam was het gebruikelijk om eerst de bril at te zetten alvorens je de vriend begroette. Met al deze fatsoensregels omtrent het dragen van een bril was een goede etui om de bril veilig in op te bergen geen overbodige luxe.
Chinees bijgeloof
Vele verhalen over de Chinese bril zijn net als vele andere Chinese verhalen opgeluisterd met fantasieën en bijgeloof. Dat wat vroegere Chinese schrijvers hebben opgeschreven wordt door wetenschappers vaak met een korrel zout genomen. Veel Chinezen droegen brillen met getinte glazen, niet om hun gezichtsvermogen te verbeteren, maar om hun ogen te beschermen tegen de zon. Veel Chinese brillen hadden hele dunne getinte glazen, die de kleur van thee hadden en zowel in lichtere als donkere varianten voorkwamen. Er werden ook wel lenzen gemaakt van topaas of amethist.

Deze gekleurde lenzen zouden een geest bevatten, de yoh shui. Deze geest zou de drager van de bril helpen om beter te kunnen zien en hem tevens belangrijk doen lijken. Een verbeterd gezichtsvermogen zou niet komen door de kwaliteit van de geslepen lenzen, maar door de geest yoh shui. Er zijn ook bronnen gevonden die spreken van een medicijn dat in de glazen zat, die de ziekten van ogen moest kunnen genezen.
De theekleurige glazen beschermden de ogen niet alleen tegen de zon, maar behandelden ook conjunctivitis, een bindvliesontsteking aan de buitenkant van het oogwit en de binnenkant van de oogleden. De glazen hadden een verkoelend en kalmerend effect op de ogen. Ze waren vaak groot en rond en rustten op de wangen. Deze brillen kunnen worden gezien als de voorloper van de zonnebril.
Brief over Chinees bijgeloof
Een Chinese brillenverkoper schreef in 1910 een brief aan de American Optical Company over de Chinese houding ten opzichte van de bril. Hij schreef: ‘De Chinese drager van oude brillen geeft niets om comfort of pasvorm. Ik denk soms dat de toenemende grootte van een bril een afname aantoont van het geestelijk vermogen of de mentale capaciteit van de drager.’
Ook schreef de briefschrijver over mogelijke helende krachten die sommige lenzen zouden kunnen bevatten: ‘De lenzen zijn vaak gemaakt van kristal dat uit geheime plaatsen wordt gehaald en dit kan verscheidene ziektes van het oog genezen. Ik word vaak gevraagd of mijn brillen goede medicijnen zijn of goede medicijnen in zich hebben. Sommige lenzen zouden een kracht hebben waardoor je ’s nachts kunt zien, en anderen om in de aarde te kunnen kijken om verborgen schatten en mineralen op te sporen.’
De evolutie van de bril
We hebben al uitgebreid stil gestaan bij het eerste type bril, de nietbril. Vanuit dit eerst type zijn vele varianten ontstaan. Ik zal de belangrijksten doornemen. Het is misschien goed om op te merken dat er vele verschillende type brillen naast elkaar bestonden. De ene bril volgde dus niet noodzakelijkerwijs de ander op. Soms kreeg een bril een kleine aanpassing, waardoor een nieuw type bril ontstond. Beide typen bleef men gebruiken, en zowel het oude als het nieuwe type konden weer andere, nieuwe aanpassingen krijgen etc. etc. En ondertussen bleef het oude type gewoon gebruikt worden. Het allereerst model, de nietbril, zou tot het einde van de zestiende eeuw worden gedragen.
Decoraties in de nietbril
Het montuur van de nietbril was heel eenvoudig en hebben we dit al uitgebreid besproken. Wat we zien veranderen in de vijftiende eeuw is dat de monturen van deze brillen steeds vaker gedecoreerd werden met kleine patronen, snijwerk etc. In 1974–1975 vond de Britse archeoloog Gustav Milne bij opgravingen in Londen, een incomplete nietbril, die de naam Trig Lane–bril kreeg (naar de vindplaats). De bril werd gevonden in een berg middeleeuws afval, net achter de kademuur van de Theems. Deze kademuur is in 1440 gebouwd en men denkt dat de bril dus net iets ouder moet zijn dan de kademuur. De bril is gemaakt van been, waarschijnlijk van een stierenpoot, want dit bot was lang genoeg om het montuur uit te kunnen maken. De beide lenzen waren oorspronkelijk met koperdraad vastgezet in de lenshouders.

De bril heeft aan de bovenkant van de lenshouders kleine gaatjes en er is volop gespeculeerd over de functie van deze gaatjes. Hier werden de meest uiteenlopende theorieën op losgelaten. De gaatjes zouden bijvoorbeeld zijn aangebracht om voor meer grip te zorgen bij het vasthouden van de bril. Er is ook gedacht dat de brildrager mogelijk door de gaatjes heen kon kijken als hij de bril laag op de neus droeg, zoals een leesbril. Maar dit alles is niet erg waarschijnlijk. Uiteindelijk is men tot de conclusie gekomen dat de gaatje puur decoratief waren. We ziet dit ook bij andere teruggevonden brillen, zoals de nietbril die in Bergen op Zoom is gevonden.

Een gebogen brug
Behalve deze kleine decoraties zou er nog meer veranderen. In de vijftiende eeuw werden de twee uiteinden van de lenshouders die de neusbrug vormden, korter en meer gebogen. Hierdoor paste de nietbril beter op de neus. Een voorbeeld van deze gebogen brug is te zien in de schildering van de apostel met bril van Conrad von Soest. De bril moest nog wel worden vastgehouden met de hand.

Een gehoornde helm met bril
Een zeer opvallend object waarop een koperen nietbril met een gebogen neusbrug is te zien, is de ijzeren Gehoornde Helm. Deze helm, dat onderdeel is van een harnas, is in 1511 of 1512 gemaakt door de Oostenrijkse wapensmid Konrad Seusenhofer (✝︎ 1517) uit Innsbrück. Hij kreeg deze opdracht van de keizer van het Heilige Roomse Rijk, Maximiliaan I (1459–1519). Keizer Maximiliaan zou het harnas in 1514 cadeau hebben gedaan aan de jonge Engelse koning Henry VIII (1491–1547).


Wat straalt deze helm uit? Het lijkt erg op het beeld van de hofnar. Als keizer Maximiliaan het harnas met helm heeft geschonken aan Henry, wat wilde hij hiermee zeggen? Was dit soms een boodschap aan de jonge Engelse koning? Henry volgde in 1509 zijn vader op omdat zijn oudere broer en de beoogde troonopvolger Arthur, prins van Wales, in 1502 was overleden. Misschien was de helm een boodschap dat de keizer de jonge koning, die eigenlijk geen koning had moeten worden, niet serieus nam. Dit is pure speculatie, we weten het niet.

De helm met ramshoorns stond vermeld op de lijst van Henry’s bezittingen na zijn overlijden. Het masker van de helm lijkt erg op de Schellenunter, de Knave of Bells of de Joker/Nar uit een pakje speelkaarten ontworpen door de zestiende–eeuwse Duitse kunstenaar Peter Flötner (ca. 1490–1546). Flötner stond bekend om zijn tekeningen van groteske figuren. Flötners figuur van de Joker of de Nar, heeft eenzelfde soort hoofddeksel, eenzelfde kromme en druipende neus, eenzelfde stoppelige kin en ook een nietbril voor de ogen. Alleen de betekenis van de hoorns is nooit duidelijk geworden. De helm zou volgens sommige bronnen zijn gedragen door Will Somers (✝︎ 1560), de meest bekende en zeer geliefde hofnar van koning Henry VIII.

De beugelbril of boogbril
In de vijftiende eeuw en vroege zestiende eeuw evolueerde de nietbril en kreeg een stijve, strakke neusbrug. De bril bestond nu uit één geheel, in plaats van twee losse lenshouders die met een nageltje aan elkaar waren bevestigd. Sommige van deze beugelbrillen of boogbrillen waren enigszins flexibel, maar dit hing af van het materiaal waar het montuur van was gemaakt. Een beugelbril van leer was flexibeler dan een bril van hoorn of been. Een leren beugelbril kon ook makkelijker op de neusbrug worden vastgedrukt waardoor de bril beter bleef zitten. De beugelbril kan gezien worden als het allereerste type knijpbril, een type waar we later uitgebreid op terug zullen komen.

De beugelbril bestond naast de ‘oude’ nietbril. Er zijn niet zo heel veel beugelbrillen bewaard gebleven. Dit kan verschillende redenen hebben. Het kan zijn dat de beugelbril minder voorkwam dan de oude nietbril, maar het kan ook zijn dat beugelbrillen makkelijker in stukken braken en daarom niet bewaard zijn gebleven. Op de neusbrug na verschilde de beugelbril niet veel met de nietbril. Ook de beugelbril moest nog steeds met de hand worden vastgehouden.

Het vastzetten van een bril
De nietbril en de beugelbril waren lastig om op de neus te houden. Als de brildrager zijn hoofd vooroverboog om te kunnen lezen of schijven, dan kon de bril zo van zijn neus kukelen. Brildragers waren gewend om de bril met één hand voor de ogen te houden, maar soms was het nodig om de beide handen vrij te hebben. Er werd dus gekeken naar verschillende manieren om de bril op de neus te kunnen houden, zonder daarbij de handen te hoeven gebruiken.
De Italiaanse dominicaner monnik en prediker Girolamo Savonarola (1452–1498) zou hebben voorgesteld om de bril op z’n plek te houden door aan weerskanten van het montuur linten te bevestigen die achter het hoofd langs konden worden vastgebonden. Er waren ook andere ideeën die wat minder opzichtig waren. Er werden riempjes bedacht waardoor de bril aan een muts of hoed kon worden vastgehaakt en zo voor de ogen gehangen kon worden. Dit werd een mutsbril genoemd.

Er werden ook andere methodes bedacht. De bril werd niet alleen aan kledingstukken bevestigd zoals aan een muts, hoed of kap van een mantel, maar zou zelfs aan het haar zijn vastgeknoopt (als de lengte van het haar dit tenminste toeliet) of aan spatelachtige extensies die onder een hoed gedragen werden. Een van de meest voorkomende manieren om een bril vast te zetten, was toch het gebruik van een simpel touwtje.

Lussen
In de zestiende en zeventiende eeuw werden lussen aan het montuur geknoopt die om de oren gedragen konden worden. Dit zijn de voorlopers van de pootjes die de bril uiteindelijk zou gaan krijgen. De lussen zouden rond 1500 in Spanje zijn bedacht en vooral in Spanje en in Italië zijn toegepast. Spaanse en Italiaanse missionarissen en handelaren zouden de bril met lussen in China introduceren. De Chinezen namen dit over, maar soms werden zelfs de handige lussen nog aangepast. Sommige Chinezen knoopten de lussen los, zodat het lange koorden werden en aan de uiteinden ervan werden kleine keramieken of metalen gewichtjes gehangen. De koorden werden achter de oren langs gedragen en de gewichtjes rustten op de borst. Zo zou de bril op de neus moeten blijven balanceren.

Spaanse ijdelheid
De Spaanse opticien en schrijver Benito Daza de Valdés (1591–1634) schreef in 1623 Uso de los Anteojos Para Todo Genero de Vistas (‘Het gebruik van een bril voor alle soorten zicht’). Dit was het eerste theoretische boek over optometrie in het Spaans. Valdés had hierin ook manieren vastgelegd om de ogen te testen en ook hoe de juiste brillen te verkopen.
Hij schreef over een brildrager uit Sevilla, die hij Marcel noemde. Deze Marcel klaagde dat zijn leren montuur zo slecht was gemaakt dat het voortdurend van zijn neus viel. In plaats van een nieuw leren montuur, wilde hij graag een duurder zilveren montuur hebben. De brillenverkoper probeerde hem uit te leggen dat een goed leren montuur beter was, omdat het flexibeler was, lichter en daardoor beter op zijn neus zou passen. De brillenmaker noemde ook nog de mogelijkheid om lussen aan het montuur te maken die achter de oren langs gedragen konden worden. Zo bleef de bril in ieder geval goed zitten. Marcel weigerde dit aanbod omdat hij vond dat hij hierdoor minder intelligent zou lijken en meer op een oude man. Hij wilde liever een mooie beugelbril zonder lussen, en hij nam het risico dat deze zou kunnen vallen en in stukken breken op de koop toe.
Niet elke Spanjaard was zo ijdel. De Spaanse kardinaal Fernando Niño de Guevara (1541–1609) liet zich portretteren door de beroemde Griekse schilder El Greco (Doménikos Theotokópoulos, 1541–1614) in ca. 1600 met zijn bril op de neus. Duidelijk zichtbaar zijn de lussen die hij om zijn oren heeft zitten om de bril op z’n plek te houden.

Een gespleten brug
Het type beugelbril veranderde maar heel langzaam. In de zeventiende eeuw bestond de beugelbril nog altijd uit twee ronde glazen in een montuur, en in de meeste gevallen zonder enige hulpstukken of aanpassingen. Een verandering die we wel zien optreden is de zogenaamde gespleten neusbrug. Dit zorgde ervoor dat er iets meer beweging in de bril kwam waardoor deze iets flexibeler werd. Deze kleine aanpassing zou voor wat meer comfort zorgen. De bril kon beter op de neus worden geklemd, en hierdoor bleef de bril beter zitten.
De meeste brillen hadden hooguit één of twee spleten, maar er zijn brillen bekend die zelfs drie of vier spleten hadden. Voor dit laatste was een hoge mate van vakmanschap vereist. Dit type bril wordt ook wel een lamellen–bril genoemd. Een mooi exemplaar van de lamellen–bril met vier spleten ligt in het Rijksmuseum Boerhaave in Leiden.


Duitse kunstwerkjes
Ik heb al even aandacht besteed aan de Neurenbergse brillenmakers en het Neurenbergse brillenmakersgilde. In de zeventiende eeuw werden hier hele bijzondere en kleurige monturen gemaakt die niet alleen een gespleten neusbrug hadden, maar waarvan een groot deel van het montuur was versierd. Het delicate snijwerk laat goed zien wat voor enorm vakmanschap de brillenmakers van Neurenberg hadden. Deze brillen staan bekend als de ‘Neurenbergse meesterwerk–monturen’.

De monturen zijn vrij zeldzaam. Ze zijn vrijwel altijd van hoorn gemaakt omdat dit materiaal hard genoeg was om de decoraties in aan te brengen. De motieven waren vrijwel altijd dezelfde. De ene brillenmaker was beter in het aanbrengen ervan dan de andere. Deze brillen werden niet zozeer gedragen of gebruikt. Het waren meer verzamelobjecten om mee te kunnen pronken. Deze monturen werden tot in de achttiende eeuw gemaakt.

The Worshipful Company of Spectacle Makers
De Engelse koning Charles I (1600–1649) gaf op 16 mei 1629 in een oorkonde toestemming om The Worshipful Company of Spectacle Makers (‘Eerbiedig Genootschap van Brillenmakers’) op te richten. Dit was een genootschap dat onder andere de regels en standaarden voor optische hulpmiddelen mocht vaststellen. Zij bepaalde bijvoorbeeld ook dat opticiens en brillenverkopers een examen moesten afleggen alvorens zij aan het werk konden gaan. Wanneer iemand geslaagd was mocht hij zich Fellow in Optometry of the Worshipful Company of Spectacle Makers noemen.

In Londen waren in totaal zo’n 110 verschillende Worshipful Companies die allemaal voortkwamen uit de middeleeuwse gildes. Het waren allemaal ambachtelijke beroepen die zich verenigden en bij koninklijk besluit de naam Worshipful Company voor hun beroep mochten plaatsen. Voor de brillenmakers van Londen kwam dat moment in 1629. Een opvallend feitje: verscheidene Londense brillenmakers behoorden voorheen tot het brouwersgilde. Meerdere brouwers hadden dus de overstap gemaakt om brillenmaker te worden. In de zeventiende eeuw bezocht het Genootschap van brillenmakers regelmatig brillenwinkels en brillenmakers in Londen. Zij inspecteerde alle producten. De brillen, monturen en lenzen die zij niet goed genoeg achtte, werden direct in beslag genomen of vernield.

In 1671 werden 22 dozijn Engelse brillen in beslag genomen en vernield. Dit waren 264 brillen. Hiervan waren zowel de glazen als de monturen van onvoldoende kwaliteit en daardoor onverkoopbaar. Dit had de rechtbank besloten en het vonnis luidde dan ook dat de brillen kapotgeslagen moesten worden. Ze moesten beschadigd, bekrast en zelfs vervloekt worden. Het vonnis werd ceremonieel uitgevoerd in Cannon Street op de restant van de London Stone, waarop met een hamer alle 264 brillen kapot werden geslagen. De London Stone was een bekend historisch baken in de stad. Het werd voor het eerst genoemd in documenten uit 1100 en heeft in de rijke geschiedenis van Londen vele malen een (symbolische) rol gespeeld.

Het Genootschap van Brillenmakers leek leren monturen af te keuren. Hierdoor nam het aantal brillen dat gemaakt was van hoorn enorm toe. In 1692 werden alle leren monturen van de vermaarde opticien John Yarwell door het inspectieteam van het Genootschap in beslag genomen. Een opvallende zet, want over het algemeen waren ze meer bezig met de kwaliteit van de lenzen. Bij een inspectie in april 1669 had het Genootschap alle lenzen die niet aan de eisen voldeden kapot laten slaan, maar ze liet enkele wiebelige koperen monturen liggen. Misschien werd koper een beter materiaal bevonden dan leer. De Engelse brillen werden nooit zo goed dat ze konden concurreren met de Italiaanse lenzen of de Duitse monturen. Die bleven ook in de zeventiende eeuw de beste in hun vakgebied.
Een groene bril
De bekende Engelse dagboekschrijver, ambtenaar bij de marine en parlementslid Samuel Pepys (1633–1703) kocht in december 1666 van de beste en alom gerespecteerde brillenmaker John Turlington een bril met knalgroene lenzen. Pepys hoopte dat de groene glazen de pijn in zijn ogen zou verminderen. Pepys schreef deze pijn toe aan het intensief werken bij kaarslicht. De bril van Pepys moet op de afbeelding hieronder hebben geleken. Het doet denken aan de groene smaragd die keizer Nero voor zijn ogen hield.

Duitse draadbrillen
Ook in het Duitse Neurenberg ging men met de trends mee. In de zeventiende eeuw leek eenvoud het motto, en brillen konden haast niet eenvoudiger zijn dan het exemplaar hieronder. Let wel, in dezelfde periode werden hier de rijk versierde Neurenbergse meesterwerk–monturen gemaakt, maar de draadbril was er om gedragen te worden. Er ontstond een grote vraag naar brillen waarvan het montuur uit één enkel draad was gemaakt die zich als een slang om de glazen heen werkte. De draad kon aan de uiteinden los worden gemaakt om de glazen te vervangen. Deze brillen waren vooral in de zeventiende eeuw populair en staan bekend als de ‘Neurenbergse brillen’ of ‘brillen in Neurenbergse stijl’. Ze werden in grote hoeveelheden geproduceerd en zouden tot het begin van de negentiende eeuw veel gedragen worden.

De scharnierbril
Vanuit de nietbril werd de scharnierbril ontwikkeld. Dit was eigenlijk hetzelfde concept als de nietbril, maar in een iets moderner jasje. Het montuur van de scharnierbril was vaak van metaal gemaakt en op de neusbrug zat een scharnier in plaats van een nagel als verbinding. Hierdoor kon de bril worden ingeklapt of opgevouwen en veilig worden opgeborgen in een bijpassende etui. Er bleef dus ook altijd nog een vraag naar brillen die opgevouwen konden worden.

De scharnierbril van de beruchte Nederlandse kapitein Willem Credo (1663–1733) uit het Rijksmuseum in Amsterdam, lijkt qua ontwerp sterk op de Duitse draadbril. De metalen draad wordt alleen op de neusbrug onderbroken door het scharnier waardoor de bril ingeklapt en veilig opgeborgen kan worden.

De knijpbril
Vanuit de eenvoudige metalen beugelbril en scharnierbril is het een kleine stap naar de knijpbril of de pince–nez. De naam pince–nez is Frans en komt van het werkwoord pincer dat ‘knijpen’ betekent en nez dat ‘neus’ betekent. Het is dus een knijpneus. Eigenlijk kun je zeggen dat alle vroege nietbrillen en beugelbrillen (sinds de veertiende eeuw) al een soort knijpbrillen waren. Deze werden allemaal op de neus gedrukt in de hoop dat ze goed bleven zitten. Tegen het einde van de achttiende eeuw verscheen er een nieuw type knijpbril ten tonele. De nieuwe pince–nez werd vooral populair in de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. De pince–nez is in twee verschillende varianten op te delen.
De eerste variant van de pince–nez had een hoge gebogen flexibele of verende brug, ook wel een c–brug genoemd vanwege de vorm. De c–brug pince–nez verscheen voor het eerst aan het einde van de achttiende eeuw. Deze bril had zoals gezegd een hoge gebogen c–vormige brug van een flexibele metalen draad. Deze brug zorgde voor de nodige zijwaartse druk op de neussteuntjes die op de neus geklemd konden worden zodat de bril bleef zitten. Het voortdurend op en af zetten van dit type bril, kon ertoe leiden dat de c–brug uiteindelijk zou verslappen of breken. Een voordeel van de c–brug pince–nez was dat het op elk gezicht paste. De c–brug pince–nez werd veel gedragen van ca. 1820 tot 1940 en was te verkrijgen in verschillende soorten stijlen. Vooral na 1900 zou de populariteit van deze bril toenemen.


De tweede variant van de pince–nez had juist een strakke neusbrug. Dit was vaak een recht staafje, en ik zal dit type voor het gemak maar even het staaf–type noemen. De drager van deze pince–nez hoefde de bril alleen maar op de neus te drukken, waardoor de neus tussen de neussteuntjes werd ingeklemd. In 1893 ontwikkelde de Fransman Jules Cottet een pince–nez met een strakke brug en aan weerskanten van deze brug kleine klemmetjes. Wanneer je deze met duim en wijsvinger naar elkaar toe kneep, gingen de neussteuntjes open staan zoals een wasknijper en kon de bril op de neus worden gezet. Bij het loslaten van de klemmetjes, klemden de neussteuntjes de pince–nez op de neus vast. Cottet vroeg voor zijn model patent aan in Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten, maar hij nam de bril nooit in productie. Hij verkocht het patent aan een Londense brillenfabrikant die het weer doorverkocht aan een Amerikaans bedrijf. Het zou uiteindelijk de American Optical Company uit Southbridge, Massachusetts in de Verenigde Staten zijn, die de bril begin twintigste eeuw in productie nam en het op de markt bracht onder de naam ‘Fits–U’. Het werd een hele populaire bril, mede dankzij de marketingcampagne.


Toch bleef ook het staaf–type pince–nez zonder de klemmetjes veel worden gebruikt. Een van mijn favoriete fictieve personages, Agatha Christie’s beroemde Belgische detective Hercule Poirot droeg altijd een staaf–type pince–nez, die hij aan één kant met een koordje aan zijn kleding had bevestigd, als een soort modeaccessoire. Hieronder de geweldige Engelse acteur David Suchet (1946) die in mijn optiek niet alleen de beste Hercule Poirot heeft neergezet, maar ook de enige acteur is die in alle verhalen van Agatha Christie over deze detective, de rol van Poirot heeft vertolkt.

Monocle
Wanneer het zicht van slechts één oog was verslechterd, kon men ervoor kiezen een monocle te dragen. Dit was een ronde lens, al dan niet in een montuur, dat tussen het jukbeen en de wenkbrauw ingeklemd werd. De eerste man waarvan bekend is dat hij een monocle droeg, was de Pruisische antiquair Baron Philipp von Stosch (1691–1757) die in Rome en later in Florence woonde. Von Stosch zou de eerste zijn geweest die van de monocle een modetrend maakte. Hij bewoog zich in de hogere kringen, van de adel tot paus Clemens XI. Rond 1720 droeg hij een monocle wanneer hij gravures en andere gedetailleerde voorwerpen van dichtbij bestudeerde. Zoals met alle trends, had het dragen van de monocle ook even tijd nodig. De monocle zou pas echt aan populariteit winnen in de negentiende eeuw, en dan met name bij de heren.

Waldsteiner monocles
In de jaren 1840 maakte Jacob Waldstein (1810–1876) uit Wenen monocles uit één stuk glas. Hij was een opticien net als zijn vader voor hem. Jacobs naam wordt genoemd met betrekking tot vroege experimenten op het gebied van het maken van brillenglazen. Hij probeerde de technieken van glasmaken voortdurend te verbeteren. Hij won hiervoor een prijs in 1844. In 1845 was hij een exposant met glazen lenzen in de Dritte Allgemeine Österreichische Gewerbe–Ausstellung in Wenen, Oostenrijk. Jacob Waldstein is vooral bekend geworden door zijn montuurloze brillen, pince–nezs en monocles.

Er waren verschillende manieren om te voorkomen dat de monocle viel. Een van die manieren was een riempje dat aan het hoofddeksel vastzat waardoor de monocle voor het oog hing. Eigenlijk is dit hetzelfde soort ontwerp dat we bij de mutsbril hebben gezien. In het geval van de monocle is een duidelijk voorbeeld het zelfportret van Anna Dorothea Therbush uit ca. 1776.

De meeste monocles hadden een eenvoudig metalen montuur waar meestal een koordje of een kettinkje aan vastzat dat weer bevestigd was aan de kleding. En soms hing de monocle aan een ketting om de hals. De monocle maakte dus onderdeel uit van de kleding en kan als een modeaccessoire worden gezien. Het monocle was ook een statussymbool. Het waren vooral heren en dames van stand die zich met een monocle lieten zien. Sommige leden van de aristocratie droegen zelfs liever een monocle dan een ‘gewone bril’.
Koninklijke blik
Er gaat een verhaal dat prins Albert Edward van Wales (1841–1910), de latere koning Edward VII van het Verenigd Koninkrijk van Groot–Brittannië en Ierland, en zijn vrouw Alexandra van Denemarken (1844–1925) tussen 1873 en 1876 de stad Birmingham bezochten. In die jaren was de liberale en republikeinse staatsman Joseph Chamberlain (1836–1914) de burgemeester van Birmingham. Het prinselijk echtpaar zou vooraf nogal ongerust zijn geweest over hoe ze ontvangen zouden worden door deze burgemeester. Maar toen zij hem met een monocle op en een orchidee in zijn knoopsgat zagen, voelden zij zich meteen gerustgesteld en zou de prins zelfs tegen zijn vrouw hebben gefluisterd: ‘My dear, nothing dreadful will happen here.’ Iemand met een monocle kon niet anders dan een heer of dame van stand zijn.

Dat dames ook monocles droegen blijkt uit een portretfoto van Edwards zus, de prinses Helena Augusta Victoria von Schleswig–Holstein (1846–1923). Zij werd in april 1900 gefotografeerd door Lafayette Photography (sinds 1880), terwijl zij haar monocle hangend aan een lange ketting, over haar kleding droeg. Zij koos er duidelijk voor om de monocle in het zicht te laten hangen, voor iedereen te zien.

Drommels… drommels… drommels!
Sommige fictieve personages op tv stonden erom bekend een monocle te dragen, wat ook meteen iets vertelde over wie zij moesten voorstellen. Een bekende Nederlandse monocle–drager was de boze Baron van Neemweggen, gespeeld door de acteur Paul van Gorcum (1934) in de serie ‘Bassie en Adriaan’ (1978–1995). Wederom moest dit iemand voorstellen met een zekere status, en een titel (die van baron). De monocle bleef gezien worden als een object voor aristocraten en/of excentrieke figuren. De boze baron was allebei.

Vandaag de dag zien we de monocle nog een enkele keer opduiken. Het wordt dan niet gebruikt als een optisch hulpmiddel, maar als een modeaccessoire, een eyecatcher. Een aantal beroemde figuren is de afgelopen jaren met een monocle gezien. De Amerikaanse zangeres Madonna (1958) droeg bijvoorbeeld een monocle in de muziekvideo Express Yourself (1989) van David Fincher. En in 2013 droeg de Amerikaanse zangeres Christina Aguilera (1980) tijdens de opnames van The Voice, een outfit compleet met monocle, dat een soort eerbetoon aan Madonna leek te zijn. In beide gevallen was de monocle slechts een modeaccessoire, een fashion statement.

‘Quizzer’
Een quizzer was een enkel oogglas in een montuur met een handgreep. In Nederland wordt dit type een ‘monocle met greep/handgreep’ genoemd, maar in het buitenland wordt dit als een aparte brilsoort gezien. In het Engels wordt deze brilsoort een quizzing–bril of quizzer genoemd. Ik houd voor het gemak de Engelse benaming van ‘quizzer’ aan om dit type oogglas te beschrijven.
Het Engelse kent zelfs het werkwoord quizzing: ‘The act of mocking by a narrow examination through a quizzing–glass or by pretended seriousness of discourse.’ Deze definitie komt uit de Royal Dictionary Cyclopedia of Universal Reference, door Thomas Wright (1865).

De quizzer was populair bij zowel mannen als vrouwen in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw – vooral gedurende de Engelse stijlperiodes van het Georgian–tijdperk (1714–1830), genoemd naar de opeenvolgende koningen George I (1660–1727), George II (1683–1760), George III (1738–1820) en George IV (1762–1830); en de Regency–periode (1811–1820). Vooral na 1850 begon de populariteit geleidelijk aan af te nemen.

De dandy
De quizzer was ook een veelgebruikte en populaire modeaccessoire van de dandy, een man die veel aandacht besteedde aan zijn uiterlijk en voorkomen. Het waren vooral negentiende–eeuwse mannen die graag pronkten met hun stijl. Velen van hen hadden een quizzer aan een ketting hangen. Aan het uiteinde van de meeste quizzers zat een ring, waardoor deze aan een ketting gehangen kon worden.

Een verborgen compartiment
De quizzer was vaak rijkelijk versierd, en sommige quizzers hadden iets extra’s. Er waren quizzers die midden op de handgreep een klein compartiment hadden zitten. Hierin kon iets persoonlijks worden gestopt, zoals een haarlok van een geliefde. Maar het kan ook iets heel anders zijn. Er is een quizzer gevonden met een compartiment waarin een vinaigrette zat, misschien om te gebruiken bij flauwtes.

De lenzen van de quizzer waren niet altijd rond. Er waren ook quizzers met ovale, langwerpige, en zelfs rechthoekige lenzen. De rand van het montuur was vaak versierd, soms heel uitbundig, net als de handgreep. De quizzers werden over het algemeen aan lange kettingen gedragen. Soms werd deze ketting onder de riem gedragen om te voorkomen dat de quizzer teveel in het rond zou zwaaien bij het bewegen en zodoende beschadigd zou raken. Er zijn vele quizzers gevonden zonder een houder of etui, maar ook een aantal met.


Lekker loeren
De afbeelding hieronder is van de beruchte Schotse William Douglas, vierde hertog van Queensberry (1724–1810). De hertog was één van de rijkste mannen van Groot–Brittannië en een goede vriend van de prins van Wales. Hij trouwde nooit, maar had wel een dochter met één van zijn minnaressen. De hertog stond erom bekend een geilaard te zijn en een gokker. Het was een rokkenjager die voortdurend aasde op meisjes en jonge vrouwen. We zien hem door zijn quizzer loeren terwijl hij zijn vrije hand in zijn broek heeft laten zakken.

Schaarbril
De schaarbril is de voorloper van de lorgnet. Dit type bril werd voor het eerst gemaakt in Duitsland rond 1750. De Duitse opticien S.M. Hoffman uit Leipzig verkocht vele monturen van de schaarbril en hij adverteerde hier ook mee. In 1780 verkreeg de Engelse opticien George Adams uit Londen een patent op de schaarbril. Toch zou de schaarbril niet zozeer in Engeland of Duitsland, maar vooral in Frankrijk aan populariteit winnen.
De schaarbril werd zo genoemd omdat de glazen in een soort Y–vormige standaard waren geplaatst. Aan de onderkant van deze standaard zat vaak een ring zodat de schaarbril aan een ketting om de nek kon worden gedragen. De monturen van de schaarbril waren vaak uitbundig versierd en leken eerder op mooie hangers wanneer deze aan een ketting gedragen werden dan op een bril, zeker wanneer de glazen konden worden ingeklapt.

Vooral Franse mannen en vrouwen omarmden de schaarbril en zij zwaaiden deze met een opzichtige, zo niet praalzieke, haal voor hun gezicht. Vele schaarbrillen konden worden ingeklapt, zodat de glazen werden beschermd tegen eventuele krassen of andere beschadigingen. De houder, of de handgreep, was juist datgene waarmee gepronkt kon worden.
De meeste overgebleven schaarbrillen dateren van 1810–1840. Velen hebben een Frans merkteken. De schaarbrillen konden zowel voor bijziendheid als verziendheid worden gebruikt, afhankelijk van de lenzen die in de standaard zaten. De schaarbril bleek toch niet heel erg handig, aangezien de handgreep precies voor de mond moest worden gehouden om door de schaarbril te kunnen kijken. Een gesprek voeren bleek lastig om over het kunnen eten nog maar te zwijgen.
Er werden op den duur wel schaarbrillen gemaakt waarvan de handgreep enigszins schuin was geplaatst, waardoor de bril net naast het gezicht moest worden vastgehouden en de mond niet langer werd bedekt. De bril hieronder laat zo’n schuin geplaatste handgreep zien. Het is afkomstig uit Lombardije, een regio in Noord–Italië, maar het heeft Duitse kenmerken. Het is waarschijnlijk voor 1860/1870 gemaakt, toen een deel van Noord–Italië nog onder het keizerrijk Oostenrijk viel. Schaarbrillen van dit type zijn herkenbaar aan de gedrongen vorm van de sluitvoegen, in tegenstelling tot de Franse brillen, en het herkenbare ontwerp van de versiering op het centrale draaipunt. Dit was typisch voor die regio.

Latere schaarbrillen hadden vaak niet zo’n uitbundig versierde greep. Veel latere modellen werden vastgehouden bij het draaipunt, daar waar de schaarbril in elkaar geschoven kon worden. De schaarbril had nog wel onderaan een ring zitten waardoor de bril aan een ketting gedragen kon worden. Simpele schaarbrillen werden in 1900 nog steeds verkocht, maar er zou een ander type bril op de markt verschijnen die populairder zou blijken.
Lorgnet
Het woord lorgnet is afkomstig van het Franse werkwoord lorgner wat ‘lonken’ of ‘van opzij kijken’ betekent. Het Oud–Franse woord lorgne betekent ‘in de gaten houden’ of ‘bespieden’. In de zeventiende eeuw werden kijkers (verrekijkers) al beschreven als lorgnettes. Sommige van deze kijkers hadden een handvat om ze vast te kunnen houden en leken zodoende al op de bril die wij als lorgnet kennen. De lorgnet was de voorloper van de kijkertjes die bij de opera werden gebruikt. Ik moet hierbij altijd denken aan de opera–scène uit de film Pretty Woman (1990), waarin Julia Roberts denkt dat haar kijker kapot is.
De lorgnet werd vooral in de negentiende veel gebruikt in de opera en in het theater. Het waren vooral welgestelde dames die interesse toonden in de lorgnet en hierdoor werden de lorgnetten vaak zeer uitbundig versierd.
De bedenker
De lorgnet zou omstreeks 1770 zijn bedacht en ontworpen door de Engelse instrumentenmaker en opticien George Adams sr. (1709–1773). Zijn zoon George Adams jr. (1750–1795) publiceerde een afbeelding van zijn vaders ontwerp in An Essay on Vision, briefly explaining the fabric of the eye and the Nature of Vision (1789).

George Adams jr. schreef hierbij: ‘My father contrived a kind of substitute for spectacles, which are convenient for looking at any occasional object, and not injurious to the eyes; this kind is represented at fig. 8. In these both eyes are used at once, without any effort; by being held near the eye, the irregular reflections are avoided, and they are at the same time rendered steady, by a slight pressure of the middle bar on the nose.’ Vrij vertaald: ‘Mijn vader bedacht een soort vervanging voor de bril, die handig is om naar elk object te kijken en niet schadelijk is voor de ogen; deze bril is weergegeven in fig. 8. Hierbij worden beide ogen zonder enige moeite tegelijk gebruikt; door dichtbij het oog te worden gehouden, worden onregelmatige reflecties vermeden, en ze worden tegelijk stabiel gemaakt door een lichte druk van de neusbrug.
De eerste lorgnet had twee grote ronde lenzen in een eenvoudig montuur en aan de zijkant een grote greep die tegelijk fungeerde als een etui waar de brillenglazen ingeschoven konden worden. Dit eerste type was behoorlijk grof en groot, maar het legde wel de nadruk op het praktische en functionele ontwerp. De greep van de vroege lorgnetten was zelden langer dan de bril breed was. In de meeste gevallen was de handgreep ook de etui waarin de glazen veilig konden worden opgeborgen. Dit type bril zou tot zeker 1825 populair blijven.
Les Lorgneurs
De lorgnet werd niet alleen door dames gebruikt, maar ook door heren. Dat de mannen het niet altijd even nauw namen met de omgangsvormen en het fatsoen, blijkt uit een tekst uit 1781. De Franse schrijver en politicus Louis–Sébastien Mercier (1740–1814) schreef ‘Les Lorgneurs’ in Tableau de Paris Vol.1 (1781). Hieruit komt het volgende citaat: ‘Parijs zit vol met deze lorgneurs, die hun ogen op je richten, en jouw persoon fixeren met een vaste en onbeweeglijke blik. Dit gedrag is zo wijdverbreid dat het niet eens meer als onfatsoenlijk wordt beschouwd. Dames voelen zich niet beledigd als ze geobserveerd worden in het theater of tijdens een wandeling. Maar mocht dit gebeuren terwijl zij onder elkaar zijn, dan wordt de lorgneur als lomp beschouwd en beschuldigd van brutaliteit.’
In de jaren die volgden werden er allerlei aanpassingen gedaan aan de lorgnet. Zo kwamen er rond 1800 meer ovale glazen en hierdoor kreeg de greep een langer en slanker ontwerp. Hierdoor lag de handgreep ook een stuk makkelijker in de hand. De lorgnet was rond 1800 waarschijnlijk de meest gebruikte bril en hier werden verschillende variaties op gemaakt.
Scharnierlorgnet
De Franse opticien M. Lepage ontwierp rond 1818 een scharnierlorgnet waarbij de glazen konden worden dubbelgeklap en daarna in de handgreep konden worden geschoven. De lorgnet werd zo een stuk kleiner en ook sierlijker. Het scharnierlorgnet was vooral ten tijde van de Empire–stijl (1804–1830) erg populair, en bleef zeker tot de jaren 1920 veel gebruikt worden.

Spieden
Het waren vooral welgestelde mensen uit de bourgeoisie (burgerij) die de lorgnet graag gebruikten. Het was eerder een stuk sieraad, dan een optisch hulpmiddel. Sommige dames droegen een lorgnet met een hele lange steel als handvat. Het was een object om mee te pronken en om mee te kunnen spieden, denk aan de betekenis van het Oud–Franse woord lorgne.


Het spieden gebeurde overigens niet alleen met een lorgnet. Er bestonden ook waaiers met kleine glaasjes waardoorheen ook gespied kon worden in bijvoorbeeld de opera of op een feest. Wanneer de waaiers waren opgevouwen en alle glaasjes achter elkaar stonden, vormden deze een soort verrekijkers waardoorheen gekeken kon worden.



Er ontstond ook een trend voor juist hele korte grepen aan een lorgnet. Deze ontwikkeling liep haast gelijk met die van het springlorgnet. In de late negentiende eeuw werden opvouwbare brillen en ook de pince–nez steeds populairder en werden gedragen door zowel mannen als vrouwen. Vooral mannen gaven de voorkeur aan kleine simpele brillen. Sommige lorgnets hadden zelfs iets extra’s waardoor deze aantrekkelijker werden voor sommige mannen en vrouwen.

Springlorgnet
Op 15 maart 1825 verkreeg de Engelse instrumentenmaker en opticien Robert Bretell Bate (1782–1847) een patent voor ‘An Improvement in the Frames of Eye Glasses’ of ‘Handled spectacles with a spring action, in which the lenses are designed to fold over one another in which position they look like a single lens.’ Vrij vertaald: ‘Een bril met een handvat en met een veermechaniek, waarbij de lenzen zo zijn ontworpen dat zij over elkaar vouwen, waardoor ze eruit komen te zien als een enkele lens.’ Deze bril kon gebruikt worden als bril met twee afzonderlijke lenzen, maar ook als een quizzer met een dubbele lens.
Robert Bate gaf de volgende toelichting bij zijn patentaanvraag: ‘Before I enter into a particular description of my invention, I shall observe that the great convenience which is found in the portability of single eye glasses, and the ease and expedition with which they may be applied, has caused many persons to make use of them, although it is well known that much injury is occasioned by the use of one eye only; and that a difference in the sight of the two eyes in uniformly the result of this habit. Double eye glasses have therefore been introduced, the objection to which is their want of portability; or, if folded into a portable form, the time consumed in unfolding and preparing them for use exposes near sighted persons to the loss of passing objects which excite their attention whilst preparing them.’
Vrij vertaald: ‘Voordat ik inga op een specifieke beschrijving van mijn uitvinding, zal ik opmerken dat een groot gemak wordt gevonden in de draagbaarheid van een enkele ooglens en het gemak en de snelheid waarmee ze kunnen worden aangebracht, ertoe heeft geleid dat veel mensen er gebruik van hebben gemaakt. Hoewel het algemeen bekend is dat veel letsel wordt veroorzaakt door het gebruik van slechts één oog; en dat een verschil in gezichtsvermogen tussen de twee ogen het resultaat is van deze gewoonte. Daarom zijn er dubbele glazen geïntroduceerd, met als bezwaar hun gebrek aan draagbaarheid; of, indien opgevouwen tot een draagbare vorm, de tijd die wordt verbruikt bij het uitvouwen en het gereedmaken voor gebruik, stelt personen met nabijziendheid bloot aan het verlies van passerende voorwerpen die hun aandacht prikkelen bij het voorbereiden ervan.’
Een bril was dus pas draagbaar (of had een draagbare vorm) wanneer het opgevouwen was en niet veel groter was dan een enkel glas, én was weggestopt in een klein etuitje. Bate’s ontwerp liet zien hoe de bril, wanneer opgevouwen, de ideale draagbare vorm had. Wanneer met duim en wijsvinger het schuifje (i) in het midden op het handvat, naar beneden werd geduwd, naar de ring toe, dan schoten de twee lenzen in de gewenste positie om erdoor te kunnen kijken. Wanneer de bril weer opgevouwen kon worden, dan moest het linkerglas teruggeduwd worden met de hand totdat de bril weer de oorspronkelijke opgevouwen vorm had.


Omstreeks 1850 zou de lorgnet weer een langer handvat of een langere steel krijgen. De lorgnet bleef populair gedurende de Belle Epoque (ca. 1880–1914). Er zijn vele mooie modellen ontworpen on de art nouveau– en de art deco–stijl. Maar na deze periode verdween de lorgnet van het toneel en werd de ‘gewone’ moderne bril met pootjes gangbaar.
Pootjes!
Een schilderij uit ca. 1660 laat een man zien die een bril met pootjes lijkt te dragen. Het is de Italiaanse hertog van Sermoneta, gouverneur van Milaan en onderkoning van Sicilië, Francesco IV Caetani (1594–1683). Op dit schilderij draagt hij een bril met ronde glazen, een hele hoge neusbrug en er is goed te zien dat een enkel lijntje van zijn brillenglazen naar zijn oor loopt. We kunnen een lus dus uitsluiten. Toch kunnen we niet met zekerheid zeggen of dit de vroegste afbeelding van een bril met pootjes is. Het lijntje naar het oor lijkt dunner te zijn dan het montuur rondom de glazen. De mogelijkheid blijft bestaan dat het hier om een koordje of touwtje gaat die de bril op de neus houdt. Dit zou betekenen dat hij de koordjes strak achter zijn hoofd langs heeft vastgebonden. Maar er is nog een andere mogelijkheid. Aan het einde van de zeventiende eeuw zouden er in Italië al los gemonteerde staafjes worden gebruikt als pootjes voor de bril. Of dit al zo vroeg gebeurde als ca. 1660 is niet bekend. Helaas biedt dit schilderij geen uitkomst, maar de kans blijft bestaan dat dit een bril met pootjes is.

Houtsnijwerk van een bril
Waar wel duidelijk een bril met pootjes is te zien, is op een houtsnijwerk. Dit houtsnijwerk is een onderdeel van een koorhek dat is gevonden in de St. Peter’s Church in Wormleighton in Engeland. Het koorhek zou afkomstig zijn uit het landhuis van de familie Spencer in Wormleighton, dat gebouwd is in de tijd van koning Henry VIII (1509–1547). Daarmee zou het koorhek en dus ook het houtsnijwerk van een man met de bril, uit de vroege zestiende eeuw moeten komen, zo’n tweehonderd jaar voor de veronderstelde datum van de uitvinding van een bril met pootjes. Dit lijkt niet erg waarschijnlijk.

Onderzoekers menen dat het koorhek oorspronkelijk afkomstig was uit de Southam Parish Church en dat het was weggehaald om het veilig te stellen gedurende de Engelse burgeroorlog (1642–1651). Na de burgeroorlog is het koorhek naar het landhuis van de familie Spencer gebracht. Onderzoekers menen ook dat het houtsnijwerk van de man met de bril met pootjes, een latere toevoeging aan het koorhek is, waarschijnlijk uit ca. 1682. In dat jaar werd het koorhek opnieuw samengesteld in de St. Peter’s Church van Wormleighton en werd het eveneens teruggebracht in grootte. Dat het houtsnijwerk een latere toevoeging is, lijkt een geloofwaardiger verhaal. Daarmee is het houtsnijwerk van de man met bril, nog steeds de oudste afbeelding van een bril met pootjes waarvan we zeker weten dat het pootjes zijn.
Haak om je oren
De Ierse Sir Thomas Molyneux (1661–1733) was arts, en luitenant–generaal in het Ierse leger. Hij heeft verschillende documenten nagelaten waaronder een onderzoek uit ca. 1725, naar de ogen van soldaten. Hierin beschreef hij de monturen van brillen die voor de officieren waren bestemd: ‘… fabricated from the gilded brass wire wound round the lenses, bent sixfold to form a bridge and continued to form sides and extended with hook bends around the ears.’ Vrij vertaald: ‘… vervaardigd uit verguld koperdraad dat om de lenzen is gewonden, zes keer omgebogen om een brug te vormen en doorlopend in pootjes die eindigen in haken rond de oren.’
Volgens deze bron zouden brillen met pootjes in 1725 al bestaan. Men neemt aan dat het koperdraad dat Molyneux beschreef erg flexibel was en dus niet stevig genoeg om hele stijve rechte pootjes van te maken. Ook lijken de haken die hij beschreef anders te zijn dan de uiteinden van andere brillen uit die tijd. De pootjes van de bril die geadverteerd werden door Edward Scarlett waren van een iets ander type.
Grafsteen met bril
De grafsteen van ene Margaret Shield op de begraafplaats van Kirkliston Parish Church, vlakbij Edinburgh in Schotland, heeft iets heel bijzonders. Op de steen uit 1727 staan aan weerskanten schedels met een bril afgebeeld. De twee brillen hebben duidelijke pootjes die uitmonden in een cirkel ten hoogte van het oor. Deze ronde steunen aan de uiteinden van de pootjes lijken precies op het oor te rusten. Deze brillen lijken erg op het type waar Edward Scarlett rond dezelfde tijd mee adverteerde.


De eerste advertenties voor een bril met pootjes
De Londense opticien Edward Scarlett (1677–1743) wordt door velen gezien als de bedenker van een bril met pootjes. Dit is niet het geval, zoals we hebben kunnen zien waren er al brillen met pootjes. Scarlett perfectioneerde dit type bril, dat de naam ‘Scarlett–bril’ zou krijgen. De uiteinden van de relatief korte pootjes liepen uit in spiralen, zoals te zien is op zijn trade card, of advertentie. Scarlett was de eerste die met brillen met pootjes adverteerde. Deze advertenties zijn bewaard gebleven, en daardoor weten we dat hij al vroeg brillen met pootjes verkocht.
De meeste bronnen noemen het jaar 1727 (of 1727–1730) als het jaar waarin Scarlett zijn bril met korte rechte pootjes voor het eerst op de markt bracht. Ik denk dat het eerder was dan 1727, en dat komt door de trade card of advertentie van Edward Scarlett. Scarlett noemt hierin de koninklijke hoogheden de prins en prinses van Wales als zijn klanten. De prins, die Scarlett bedoelde, was George II (1683–1760). Hij werd in juni 1727 koning George II van Groot–Britannië en Ierland. Alleen al door dit gegeven moet de advertentie van vóór juni 1727 zijn.

Deze trade cards waren de advertentie–flyers uit die tijd. Het laat goed zien wat een opticien en instrumentenmaker als Edward Scarlett in de achttiende eeuw allemaal maakte en verkocht. Aan de rechterzijde van zijn trade card is duidelijk een bril met pootjes te zien. Dit is de oudst bewaard gebleven advertentie voor een bril met pootjes. De winkel van Scarlett heette ‘The Old Spectacle Shop’. Er zijn drie tekstballonnen te zien. De tekst linksboven is in het Engels geschreven, de tekst rechtsboven in het Frans, en de tekst onderin in het Nederlands. De Nederlandse tekst staat hieronder opgetekend:
‘Ed. Scarlett, Optican tot har Koninklyke Hoogheiden de Prince en de Princess van Walliz (Wales) woonende in het Teken van den Archimedes en de Gloob naby St. Anns Kerck in Soho tot London. Grynzt allerhand Optiek of tot het gezigt behoorende Glassen, maakt Brillen achtereene nieuwe Wyze merkende de focus des Glasset op de Raam het Zynde goed keuring geacht by alle de geleerde mannen in de Optiek als de nauwkeurigste Wyze versheelende Ogen bequaam maaken Leezing Glassen van allerley soort Zowel als van harde Cristal als witte Glas Concave en Convex Spiegel Magick Lantaern Camera Obscura, verkoopt also Barometers en Thermometers ende grooteste verscheydenheyd van Enkeld en dubbeld Microscopes Alle deze Zaaken Zien the bekoomen voor een redelyke Prys, aen de boven gemelde Plaats.’

De tweede advertentie is van later datum. Hierin spreekt Scarlett van zijn koninklijke majesteit George II. Het Nederlands van deze tweede advertentie is ook iets beter te lezen dan van de eerste. Er is een advertentie van deze latere variant teruggevonden waarop op de achterkant een kwitantie of ontvangstbewijs is opgeschreven uit 1756. Deze latere advertentie leest:
‘Ed. Scarlett, Opticus van zyn Koninklyke Majesteit George II Woonende in de Archimedes & Aardkloot by St. Ann Kerk in Soho te London. Slypt allerhande Optic Glaasen Maakt Brillen op een Nieuwe manier met het focus der Glaasen gemerkt op de boog volgens goedkeuring van de geleerde in de Optica om Diverse Gezigten beter te treffen Maakt Lees Glasen van allerley soort zoo van hard Cristal als Wit Glas Concave en Convex Spiegels Magic Lantaerne Camera Obscura Barometers Thermometers Enkelde en Dubbelde Microscopen van alle soorten Alles ter plaatse voornoemd te bekomen tot een reedelyke Prys.’

Om door een ringetje te halen
De brillen van Edward Scarlett hadden korte en stijve pootjes die tegen de slaap boven de oren drukten. De pootjes van de bril waren dus zo geplaatst, dat de pootjes tegen de slapen rustten. De spiraalvormige uiteinden van de pootjes waren relatief groot. Deze zouden al snel worden vervangen door grote ringen. Die steunden ook tegen de slapen. Dit type bril zou ook in China erg populair worden. In China gold alleen hoe groter de glazen, des te meer indruk je maakte als brildrager.
In de tweede helft van de achttiende eeuw hadden brillen nog vrij grote ringen aan de uiteinden van pootjes. Deze zouden tegen het einde van de achttiende eeuw al wat kleiner worden. Er is wel gedacht dat de ringen waren bedoeld om een lint doorheen te trekken zodat de bril achter het hoofd langs kon worden vastgebonden. Dit lijkt niet erg waarschijnlijk. Er waren ook brillen waarvan de ringen waren bedekt met leer of stof om het dragen van de bril wat comfortabeler te maken. Ook raakten de ringen van de pootjes van de bril zo minder snel in de knoop met het haar, of met de pruiken die in deze tijd nog veel gedragen werden. Toch waren er nog genoeg mensen die de bril zonder ‘bekleding’ droegen.

Een dikke rand van hoorn
Rond 1756 promootte de Londense opticien Benjamin Martin (1704–1782) zijn nieuwe brillen. Hij had een type bril ontworpen dat was gebaseerd op het model van Edward Scarlett. Alleen hadden de brillen van Martin lenzen met een kleiner diafragma (een kleinere opening van de lens) vanwege de dikke hoornen rand van het montuur. Dit was niet alleen een optische innovatie, het gaf de brillen van Benjamin Martin ook een heel karakteristiek uiterlijk. Deze brillen werden bekend onder de naam Martin’s Margins. De glazen beschermden de ogen ook tegen een teveel aan zonlicht dat de ogen kon binnenkomen. Deze brillen bleven populair gedurende de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775–1783), maar dit nam na het begin van de negentiende eeuw langzaamaan af.

Dubbelscharnier
Nu de bril pootjes had, werden er verschillende manieren bedacht om deze pootjes te laten inklappen. De Engelse opticien James Ayscough (✝︎ 1759) adverteerde in 1752 met pootjes die een dubbelscharnier hadden. Dit was een geheel nieuw ontwerp. Deze pootjes hadden een duidelijke knik in het midden (daar waar een tweede scharnier zat) en waren zo ontworpen dat zij ‘niet op de neus en niet op de slapen zouden drukken’. De brillen met pootjes met dubbelscharnieren werden ook erg populair in China.


Wat we ook zien veranderen aan het einde van de achttiende eeuw, is dat de ronde uiteinden van de pootjes overgaan in ovale of peervormige ringen, waardoor de pootjes iets subtieler lijken. Een andere verandering die we zien optreden is dat er brillen op de markt kwamen met extra lange pootjes. Deze konden bijna helemaal om het hoofd heen worden gedragen en in sommige gevallen zelfs achter het hoofd aan elkaar worden bevestigd, waardoor een soort hoofdband met brillenglazen ontstond.

Uitschuivers
Naast de lange pootjes met een dubbelscharnier, kwamen er ook pootjes die je kon in– en uitschuiven. Het is niet bekend waar en wanneer deze bril met uitschuifbare pootjes voor het eerst voorkwam. Er is een zilveren bril met uitschuifbare pootjes gevonden waarvan het zilver wordt gedateerd op 1806. De afbeelding hieronder is een bril uit 1845.

Krullen
Brillen waarvan de pootjes eindigden in een krul werden getoond op de Great Exhibition of the Works of Industry of All Nations in Londen van 1 mei tot 15 oktober in 1851. Deze brillen werden in ieder geval geadverteerd in de catalogus van R&J Beck in 1866. Richard Beck (1827–1866) en Joseph Beck (1828–1891) waren broers en hadden in 1843 een bedrijf in optische instrumenten. Zij maakten en verkochten vooral microscopen, telescopen, verrekijkers en brillen.
De afbeeldingen hieronder komen uit hun catalogus van 1882 die in Amerika is uitgebracht. De gebroeders Beck hadden namelijk ook een vestiging in 1016 Chestnut Street in Philadelphia, Verenigde Staten, waar zij hun instrumenten verkochten.

In dezelfde straat, op 924 Chestnut Street in Philadelphia, zat James W. Queen die in 1872 ook adverteerde met de zogeheten ‘hook temple spectacles’. Deze krul–brillen leken wel iets op de vroeger lus–brillen. De draad waaruit de pootjes bestonden was erg flexibel en daardoor prettig om te dragen. Deze brillen waren populair bij jongeren en zelfs bij kinderen. Er werden dus ook al speciale kinderbrillen gemaakt die met de krul achter de oren kon worden vastgezet.

In de catalogus van James W. Queen staat bij bril nr. 1310 geschreven: ‘Invisible spectacles, with the frames set in the glasses, that they may not be seen. These spectacles are particularly adapted to the comfort of near–sighted persons when riding on horseback, as the sides are made with hooks passing behind the ears, thus preventing the spectacles being jolted off the face. They are the lightest article ever made, per pair $3.00 to $4.00.’
Deze brillen lijken al heel op de brillen die wij vandaag de dag dragen. Maar voordat we de geschiedenis van de bril kunnen afsluiten moet er nog gezegd worden over lenzen. Of liever, over brillen met opvallende lenzen.
Brillen met opvallende lenzen
Addison Smith was een Engelse opticien en instrumentenmaker die een winkel had in St. Martins Lane in Charing Cross, Londen. Hij had zich in 1763 aangesloten bij The Guild of Spectacle Makers. Smith was de eerste die een patent op brillen verkreeg in Londen. Hij kreeg dit patent voor zijn brillen met dubbele of meervoudige lenzen, die aan de bovenkant van het montuur waren bevestigd en omlaag geklapt konden worden waardoor de brildrager met elk oog door dubbele of meervoudige lenzen kon kijken. Deze brillen waren geschikt wanneer er heel precies werk moest worden verricht, door bijvoorbeeld een kunstenaar of ambachtsman.

Er konden ook verschillende lenzen in dit type bril worden geplaatst. De Nederlandse portretschilder en graficus Rienk Jelgerhuis (1729–1806) heeft in 1791 een zelfportret gemaakt waarin hij een dubbele Addison–bril draagt. Hij draagt deze bril helemaal voor op de neus. De extra brillenglazen zijn omhoog geklapt en doordat de bril zo laag op zijn neus zit, kan hij door de bovenste glazen kijken. Waarschijnlijk waren deze glazen aan de bovenkant geschikt om veraf goed te kunnen zien, en de glazen aan de onderkant om goed te kunnen lezen of werken. Dit type bril kan gezien worden als de eerste bifocale bril.


In 1797 kwam de Engelse opticien en instrumentenmaker John Richardson op eenzelfde soort idee als Addison Smith. Alleen zaten bij zijn ontwerp de extra glazen aan de zijkanten bevestigd. Ook deze extra glazen konden voor de eigenlijke brillenglazen worden geklapt waardoor men door een dubbele lens kon kijken. Hiervoor geldt ook dat deze brillen vooral handig waren voor het verrichten van heel precies werk.

De brillen van Richardson werden door nog een andere, misschien onverwachte groep brildragers gedragen, namelijk de treinreizigers. In de negentiende eeuw werden treinreizigers nog veelal in open rijtuigen of wagons vervoerd. Hierdoor werden zij niet alleen blootgesteld aan regen en wind, maar ook aan de rook van de locomotief en zelfs vonken die van de rails af konden spatten. Dankzij de extra glazen aan de zijkanten van de Richardson–bril kon voorkomen worden dat rook en vonken in de ogen terecht zouden komen. Zodoende kreeg dit type bril de naam ‘railway spectacle’ of ’trein–bril’. Omdat deze bril D–vormige glazen had, werd het ook wel als D–bril aangeduid. Vanwege de beschermende functie kregen deze brillen ook wel gekleurde glazen om als een soort zonnebril te dienen wanneer men buitenshuis was.

In datzelfde jaar, 1797, kwam de Engelse instrumentenmaker Dudley Adams (ca. 1760–1830) op het idee om brillenglazen aan een soort hoofdband te bevestigen. De brillenglazen konden omlaag worden geklapt waardoor deze aan de hoofdband kwamen te hangen en rustten dus niet op de neus. Ook konden de brillenglazen afzonderlijk van elkaar verschoven worden waardoor deze waren aan te passen aan de afstand tussen beide ogen. Er zijn maar een paar van deze ‘brillen’ overgebleven en die bevinden zich allemaal in privécollecties.

Het ontwerp van Dudley Adams doet denken aan de kleurenprent ‘Living Made Easy’ van J. Netherclift (1830). De prent laat twee mannen zien die ieder een hoge hoed dragen met aan de rand verschillende instrumenten hangend. Onderaan de prent staat: ‘Revolving Hat which by a slight touch presents its wearer with Eye–Glass, Cegar, Scent–Box, Spectacles, Hearing–Trumpet &c &c without the intolerable trouble of holding them.’ Vrij vertaald: ‘De draaiende hoed, die door een lichte aanraking de drager presenteert met een oogglas, sigarenhouder, geurdoos, bril, oortrompet etc. etc. zonder de ondraaglijke moeite om ze vast te houden.’

Brillen met bifocale lenzen
In het midden van de achttiende eeuw, vanaf ca. 1760, begonnen Londense opticiens lenzen te splitsen en van verschillende sterktes samen te voegen tot bifocale lenzen. Hierdoor kreeg een bril een dubbelfunctie waardoor de brildrager zowel dichtbij als veraf scherp kon zien. Dit was een ontwikkeling die voortkwam uit een eerder concept dat in 1683 was voorgesteld en geïllustreerd door de Duitse schrijver, wetenschapper, wiskundige, opticien, filosoof en kanunnik van het premonstratenzer klooster in Oberteil bij Würzberg, Johann Zahn (1641–1707). Zahns eerste gespleten lenzen waren bedoeld als een soort oefenlenzen en niet zozeer geschikt voor in een bril. In 1716 werd dit opnieuw voorgesteld door de Duitse schrijver C.G. Hertel. Er is echter geen bewijs dat zulke lenzen toentertijd ook al daadwerkelijk in brillen werden gezet. Dat zou waarschijnlijk nog enkele decennia duren.
Natuurlijk moet er ook aandacht worden besteed aan de vermeende uitvinder van bifocale lenzen. Deze uitvinding wordt vaak toegeschreven aan de Amerikaanse politicus, wetenschapper, uitvinder, schrijver, drukker, staatsman en diplomaat Benjamin Franklin (1706–1790). Hij was tevens één van de Founding Fathers, de grondleggers van de Verenigde Staten van Amerika. Zijn handtekening staat onder de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en de Amerikaanse grondwet.

Franklin had slechte ogen en hij droeg al sinds de jaren 1730 een bril. Uit dit gegeven maakt men op dat Franklin al baat zou kunnen hebben gehad van bifocale lenzen, op het moment dat hij in 1757 in Londen arriveerde. Al voordat Franklin Amerika verliet, was hij geïnteresseerd in de optica en alle ontwikkelingen die zich op dit vlak afspeelden. Hij importeerde brillen vanuit Europa en adverteerde met ‘spectacles of several sorts’ in de Pennsylvania Gazette (1728–1800). Dat hij zelf betrokken was bij de levering van voorraden brillen kan ertoe hebben geleid dat hij al vroeg geïnteresseerd was in experimenten met bifocale lenzen.
Op 17 juli 1771 schreef Franklin zijn zuster: ‘Dear Sister, … I thought you had mentioned in one of your Letters a Desire to have Spectacles of some sort sent you; but I cannot now find such a Letter. However I send you a Pair of every Size of Glasses from 1 to 13. To suit yourself take out a pair at a time, and hold one of the Glasses first against one Eye, and then against the other, looking on some small Print. If the first Pair suits neither Eye, put them up again before you open a second. Thus you will keep them from mixing. By trying and comparing at your Leisure, you may find those that are best for you, which you cannot do well in a Shop, where for want of Time and Care, people often take such as strain their Eyes and hurt them. I advice your trying each of your Eyes separately, because few Peoples Eyes are Fellows, and almost everybody in reading or working uses one Eye principally, the other being dimmer or perhaps fitter for distant Objects, and thence it happens that the Spectacles whose Glasses are Fellows suit sometimes that Eye which before was not used tho they do not suit the other. When you have suited yourself, keep the higher numbers for future Use as your Eyes may grow older; and oblige your Friends with the others… Your affectionate brother, B. Franklin.’
Vrij vertaald: ‘Lieve Zuster, Ik dacht dat je in een van je brieven had gevraagd een type bril opgestuurd te krijgen; maar ik kan deze brief nu niet vinden. Ik stuur je een paar van elke maat glazen van 1 tot 13. Om het passend voor jou te maken, neem je een paar tegelijk en houd je een van de glazen eerst tegen het ene oog en dan tegen het andere, al kijkend naar kleine letters. Als het eerste paar bij geen van beide ogen past, leg ze dan terug voordat je een tweede paar pakt. Zo voorkom je dat ze door elkaar raken. Door op je gemak de glazen te proberen en te vergelijken, vind je de glazen die het beste bij jou passen, wat je niet goed kunt doen in een winkel, waar mensen door gebrek aan tijd en zorg de ogen teveel belasten waardoor de ogen pijn gaan doen. Ik raad je aan om elk van je ogen afzonderlijk te proberen, omdat weinig mensenogen gelijk zijn, en bijna iedereen die leest of werkt gebruikt hoofdzakelijk één oog, terwijl het andere zwakker of fitter is voor verre objecten, en daarom gebeurt het dat de bril waarvan de glazen gelijk zijn, soms passend zijn voor het oog dat voorheen niet gebruikt werd, maar niet bij het andere oog past. Als je passende glazen hebt gevonden, bewaar dan de hogere nummers voor toekomstig gebruik, aangezien je ogen ouder kunnen worden; geef de andere glazen gerust aan je vrienden. Je liefhebbende broer, B. Franklin.’
Gebroken glazen
Na 1776 droeg Franklin vrijwel continue een bril. In 1784 gaf hij toe dat hij zonder bril geen enkele letter kon lezen, zelfs niet als deze groot gedrukt was. In 1779 was Franklin op een diplomatenmissie in Frankrijk en hij bestelde een bril bij de Engelse opticien H. Sykes, die een winkel had aan de Place du Palais–Royale in Parijs. Op 24 april 1779 schreef H. Sykes Franklin een brief waarin hij uitlegde dat zijn bestelling later zou worden geleverd omdat de lenzen al drie maal waren gebroken tijdens het snijden: ‘I should have sent your spectacles sooner, but in compliance with your favor of the 20th inst., have cut a second pair, in which I have been unfortunate for I broke and spoilt three glasses.’ Vrij vertaald: ‘Ik had je bril eerder moeten opsturen, maar in overeenstemming met je gunst van de 20e deze maand, heb ik een tweede paar gesneden, waarin ik pech had en drie glazen brak.’ Sykes had deze glazen waarschijnlijk gebroken bij het in tweeën snijden van de lenzen. Deze brief is volgens onderzoekers het bewijs dat Franklin geen gewone bril had besteld, maar twee brillen met bifocale lenzen. De prijs van 18 livres per bril die Franklin moest betalen, was ook een stuk hoger dan de gemiddelde prijs van een bril in die tijd.
Franklins brieven over zijn bril
Tijdens zijn verblijf in Passy, net buiten Parijs, waar Franklin diende als een Amerikaanse gezant aan het hof van koning Lodewijk XVI, schreef hij in een brief van 21 augustus 1784 aan zijn goede Engelse vriend George Whatley, blij te zijn met de uitvinding van een ‘dubbele’ bril die geschikt was voor dichtbij en veraf. ‘I cannot distuingish a letter even of large print: but am happy in the invention of double spectacles, which serving for distant objects as well as near ones, make my eyes as useful to me as ever they were: If all the other defects and infirmities were as easily and cheaply remedied, it would be worth while for friends to live a good deal longer.’ Vrij vertaald: ‘Ik kan zelfs een letter, groot gdrukt, niet onderscheiden; maar ben blij met de uitvinding van de dubbele bril, die zowel voor objecten op afstand als voor objecten in de buurt dient, mijn ogen net zo nuttig voor mij maakt als altijd; als alle andere gebreken even gemakkelijk en goedkoop verholpen konden worden, dan zou het de moeite waard zijn dat vrienden nog veel langer zouden leven.’ Franklin was blij met de uitvinding, en hij heeft nooit beweerd dat het zijn uitvinding was. We kunnen uit zijn bewoordingen ook niet opmaken hoe lang geleden deze uitvinding was gedaan, of het recent was of al enige tijd bestond.
Het was zijn vriend Whatley die in een antwoord ‘jouw uitvinding’ schreef, toen hij over Franklins bril schreef. Dit zou een reden kunnen zijn waarom Franklin als de uitvinder van de bifocale bril wordt gezien. Whatley schreef Franklin ook gesproken te hebben met de Engelse opticien en instrumentenmaker Peter Dollond. Dollond maakte kennelijk ook al een vergelijkbaar type bril, maar alleen als hier speciaal om werd gevraagd en niet als een commercieel product als zodanig. Dollond had Whatley verteld dat bifocale brillen alleen geschikt waren voor ‘particular eyes’, en dus niet voor iedereen geschikt waren.
Franklin schreef op 23 mei 1785 in een brief aan George Whatley: ‘By M. Dollond’s saying that (my) double spectacles can only serve particular eyes, I doubt he has not been rightly informed of their construction. I imagine it will be found pretty generally true, that the same convexity of glass, through which a man sees clearly at distance proper for reading, is not the best for greater distances. I therefore had formerly two pairs of spectacles, which I shifted occasionally, as in traveling I sometimes read, and often wanted to regards the prospects. Finding the change troublesome, and not always sufficiently ready, I had the glasses cut and half of each kind associated in the same circle, thus By this means, as I wear my spectacles constantly, I have only to move my eyes up or down, as I want to see distinctly far or near, the proper glass being always ready. This I find more particularly convenient since my being in France, the glasses that serve me best at table to see what I eat, not being the best to see the faces of those on the other side of the table who speak to me; and when one’s ears are not well accustomed to the sounds of a language, a sight of the movements in the features of him that speaks helps to explain, so that I understand French better by the help of my spectacles.’




Vrij vertaald: ‘Door de uitspraak van Mr. Dollond dat (mijn) dubbele bril alleen bepaalde ogen kan dienen, betwijfel ik of hij niet goed geïnformeerd is over hun constructie. Ik veronderstel dat het vrij algemeen waar zal blijken te zijn, dat dezelde convexiteit van glas, waardoor een man het duidelijkst ziet op de afstand die geschikt is om te lezen, niet de beste is voor grotere afstanden. Ik had daarom vroeger twee brillen, die ik af en toe verschoof, zoals ik tijdens het reizen soms las, en vaak naar de uitzichten wilde kijken. Omdat ik deze verandering lastig vond en niet altijd voldoende gereed had, liet ik de glazen doormidden knippen en de helft van elke soort in dezelfde cirkel samenbrengen [plaatsen]. Daardoor hoef ik, aangezien ik mijn bril constant draag, mijn ogen alleen maar omhoog of omlaag te bewegen, omdat ik duidelijk ver of dichtbij wil zien, het juiste glas staat altijd klaar. Dit vind ik bijzonder handig sinds ik in Frankrijk ben; de glazen die mij het beste aan tafel dienen om te zien wat ik eet, omdat ze niet de beste zijn om de gezichten te zien van degenen aan de andere kant van de tafel die tegen me praten; en wanneer iemands oren niet goed gewend zijn aan de klanken van een taal, helpt een aanblik van de bewegingen van de gelaatstrekken van hem die spreekt te verklaren, zodat ik Frans beter versta met behulp van mijn bril.’

Sommige historici suggereren dat Franklin in deze laatste brief aan Whatley refereert aan een experiment dat twintig jaar eerder was gehouden in Londen. Een brief van John Fenno (1751–1798) de oprichter en redacteur van de Amerikaanse krant Gazette of the United States (1789–1793) aan zijn vrouw van 8 maart 1789 zou deze theorie ondersteunen. In deze brief beschreef Fenno een ontmoeting met Franklin waarin de staatsman had verteld al vele jaren een bril te dragen. Fenno schreef: ‘He informed me that he had worn spectacles for fifty years. He had them on and as they appeared to be differently constructed from any I had seen the circumstance led to some inquiry; each eye appeared to be formed of two pieces of glass divided horizontally. He informed me that he had always worn such; the upper part was to view distant objects, the lower to read with…’ Vrij vertaald: ‘Hij vertelde me dat hij al vijftig jaar een bril droeg. Hij had ze op en omdat ze anders leken te zijn gemaakt dan ik ooit had gezien, leidde deze omstandigheid tot enig onderzoek. Elk oog leek te bestaan uit twee horizontaal verdeelde stukken glas. Hij vertelde me dat hij zoiets altijd had gedragen. Het bovenste gedeelte was om verre objecten te kunnen bekijken, het onderste gedeelte om mee te lezen…’
Portret met bifocale bril
Er is maar één portret van Franklin met een bifocale bril op, en dat is geschilderd in 1785 door de Amerikaanse kunstschilder, ambachtsman en natuurhistorisch onderzoeker, Charles Wilson Peale (1741–1827). Als je heel goed kijkt kun je een dun horizontaal lijntje in de brillenglazen zien zitten. Franklin was in 1785 een oude man van bijna 80 jaar oud en woonde weer in Pennsylvania in de Verenigde Staten. Volgens sommige onderzoekers zou dit portret kunnen betekenen dat Franklin de bifocale bril in Amerika heeft geïntroduceerd. Een grotere bekendheid van de bifocale bril kwam pas na het overlijden van Franklin in de vroege jaren 1790.


In de jaren 1790 werden de brieven van Benjamin Franklin door verschillende onderzoekers en schrijvers gepubliceerd. Waarschijnlijk is hierdoor bij het grote publiek de link ontstaan tussen Franklin en de uitvinding van de bifocale lens. Peale, die Franklin met zijn bifocale bril op de neus had geschilderd, maakte zo’n twintig jaar later een zelfportret waarin hij een bifocale bril op het voorhoofd had zitten. Deze bril had hij zelf ontworpen en gemaakt in 1788. Hij zou deze vooral hebben gebruikt bij het schilderen van miniaturen. Sommige onderzoekers denken dat Peale het concept van de bifocale bril heeft geïntroduceerd bij de eerste opticien van de Verenigde Staten, John McAllister.
De bril in Amerika
De Schotse John McAllister (1753–1830) arriveerde in 1775 in Amerika net voor het uitbreken van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775–1783). Hij begon in 1783 in Philadelphia met het verkopen van wandelstokken en paardenzwepen. In 1799 besloot hij om ook brillen te gaan verkopen. Hij werd de allereerste opticien/brillenverkoper van Amerika met een winkel in Chestnut Street in Philadelphia. Tot 1812 importeerde McAllister alle brillen die hij verkocht uit Verenigd Koninkrijk. Door de oorlog met Groot–Britannië (1812–1815) en het bijbehorende embargo moest men in Amerika omgaan met hun afhankelijkheid van geïmporteerde goederen. McAllister begon in 1815 zelf gouden en zilveren monturen voor zijn brillen te maken. Zijn zoon John McAllister Jr. (1786–1877) ging ook mee in het familiebedrijf dat uiteindelijk over vijf generaties en 173 jaar zou voortduren.

Naast McAllister waren er in de jaren 1820 en 1830 nog ruim driehonderd andere brillenmakers actief die allemaal hun eigen merktekens hadden en deze op de eigen Amerikaanse monturen zetten. McAllister bleef erg succesvol en mede dankzij zijn succes ontwikkelde de brillenproductie in Amerika zich in rap tempo.
Tot slot
De geschiedenis van de bril is uitgebreid behandeld. We hebben vele verschillende soorten brillen voorbij zien komen. Vele van deze brilsoorten bestonden naast elkaar en werden over langere, elkaar overlappende periodes gedragen. Tegenwoordig draagt vrijwel iedereen eenzelfde type bril, dat is afgeleid van het model waar Edward Scarlett voor 1727 al mee adverteerde. Natuurlijk zijn er nog altijd ontwikkelingen gaande op het gebied van brillen en lenzen. De bril is behalve een optisch hulpmiddel een modeaccessoire en volgt daarmee bepaalde trends. Ook zijn er de laatste jaren brillen ontstaan met een specifieke functie waar men vroeger niet van had kunnen dromen, zoals computerbrillen die geschikt zijn voor het kijken naar beeldschermen en blauw licht filteren. Ik ben heel erg benieuwd wat we de komende jaren allemaal zullen zien verschijnen op het gebied van brillen, en wie weet maakt een vroeger model bril zijn rentrée. We zullen zien… de tijd zal het leren. Ter afsluiting nog een mooie prent met daarop een paar verschillende typen brillen die in dit blog voorgekomen zijn.
