Dierentuin

Slaap beestje slaap…

Een eerste bezoek aan de dierentuin is spannend als je een klein mensje bent, en misschien ook nog wel als je groot bent. Je komt oog in oog te staan met wilde exotische dieren waarvan je weet dat deze gevaarlijk kunnen zijn. Het feit dat ze achter glas, een hek, een gracht of in een kooi zitten, doet niets af van het feit dat ze je kunnen verwonden of zelfs doden als ze kans zouden krijgen. Wie herinnert zich Bokito nog?

Mijn ouders hadden vroeger een abonnement op de dierentuin in Emmen waardoor we deze regelmatig hebben bezocht. De eerste keer waren mijn broer en ik nog klein en we vonden het allebei heel erg spannend. We hadden geen idee wat we konden verwachten. Bij binnenkomst vroeg mijn broer voorzichtig aan mijn ouders hoe laat het park dicht zou gaan. Zijn grootste angst was om opgesloten te worden in een park vol met wilde dieren. Maar na het zien van de olifanten was hij verkocht. Bijna iedereen heeft wel favoriete dieren waar hij graag naar kijkt. Ondeugende aapjes die soms sterk doen denken aan onszelf of mensen die we kennen, waggelende pinguïns, gapende leeuwen, slungelige giraffen, macho gorilla’s etc. Er is voor elk wat wils. 

Lang geleden bezocht ik met mijn familie tijdens een vakantie in Engeland het landgoed Longleat dat in Wiltshire ligt. Longleat is in het bezit van de zevende markies van Bath. Een bijzondere en excentrieke Lord. Longleat is een landhuis met een landgoed met daarop een dierentuin en een safari park. Het safari park is in 1966 opgericht en viert dit jaar dus het vijftigjarig bestaan. Longleat zou het eerste drive–through safari park buiten Afrika zijn. Het park huisvest onder andere olifanten, zebra’s, wolven, leeuwen, tijgers, neushoorns, jachtluipaarden, pinguïns, zeeleeuwen, gorilla’s en nog heel veel meer.

Grenzend aan de dierentuin en het safari park ligt een camping van de Caravan Club. Het leek mijn ouders leuk om daar een nachtje te blijven na het bezoek aan de dierentuin en het safari park. Mijn ouders sliepen in de caravan en mijn broer en ik lagen in een tentje. Het is een van de meest verontrustende nachten van mijn leven geweest door alle geluiden die vanuit de aangrenzende dierentuin en safaripark tot ons kwamen. Het gebrul van leeuwen en tijgers. Zelfs de zeeleeuwen brulden. Mijn moeder zei nog vol optimisme dat de dieren wel stil zouden worden zodra het donker werd. Helaas. Het bleef rumoerig in het park. Het idee dat mijn broer en ik in een tentje lagen terwijl er wilde dieren op het naastliggende terrein ronddoolden, bezorgde mijn moeder en mij dezelfde nare droom: een nagel die door het tentdoek stak en de tent heel langzaam naar beneden opensneed. Ik was blij toen het eindelijk ochtend was en we naar onze volgende bestemming konden afreizen.

Ik ben gek op dieren en ik vind wilde dieren schitterend om naar te kijken, maar dan wel vanaf een veilige afstand. Ik hoef niet naast een dierentuin of in een safari park te logeren en ik hoef ook geen wilde dieren te horen als ik wil slapen. Aan mijn eigen huistijger (de kat) heb ik meer dan genoeg.


Prehistorie

De mens lijkt altijd al een fascinatie te hebben gehad voor wilde en exotische dieren. Bewijzen hiervoor zijn gevonden in onder andere het zuiden van Frankrijk en het noorden van Spanje. Hier zijn verschillende grotten gevonden waarin de mens de meest prachtige grotschilderingen heeft gemaakt van verschillende soorten wilde dieren. Deze tekeningen zijn onder andere gevonden in de grotten van Chauvet (ca. 32.000–9.000 voor Chr.), Lascaux (ca. 16.000–10.000 voor Chr.), Niaux (17.000–11.000 voor Chr.) en Altamira (16.000–11.000 voor Chr.). Let wel de aangegeven jaartallen zijn slechts ruwe schattingen. Deze schilderingen zijn niet precies te dateren.

grottekening Lascaux
De ‘grote zaal’ in de grot van Lascaux, ca. 16.000–14.000 voor Chr. Kleurstof op kalksteenrots. Lascaux, Frankrijk. Bron: Kunstvensters.com. Jeroen de Baaij, ‘Waar vind je de mooiste prehistorische grottekeningen van Europa’ (22 september 2016).

Er zijn onder andere schilderingen gevonden van hyena’s, neushoorns, leeuwen, bizons, wilde paarden en dergelijke meer. Een aantal van deze dieren is afgebeeld met pijlpunten in het lijf en zodoende weten we dat er op deze dieren werd gejaagd. Maar het is niet duidelijk of er op al deze dieren werd gejaagd en waarom juist deze dieren zijn afgebeeld in de diepe duisternis op de wanden en plafonds van deze grotten. Wat wel duidelijk is, is dat de mens deze dieren goed heeft bestudeerd. Veel dieren zijn heel natuurgetrouw weergegeven en zijn zelfs na duizenden jaren nog meteen door ons te herkennen.

grottekening Chauvet
Het linkergedeelte van het ‘Leeuwenpaneel’ en een kudde neushoorns, ca. 25.000–17.000 voor Chr. Chauvet, Frankrijk. Bron: Kunstvensters.com. Jeroen de Baaij, ‘Waar vind je de mooiste prehistorische grottekeningen van Europa’ (22 september 2016).

Deze fascinatie van de mens voor wilde dieren ging veel verder dan alleen het bekijken en bestuderen van dieren om ze te kunnen afbeelden. De mens deelde zijn leefgebied met dieren en had dieren nodig om te kunnen overleven. Er werd op dieren gejaagd voor hun vlees, hun huiden, botten, etc. Alleen jagen op dieren bleek in de loop der tijd niet voldoende. Er zou een moment komen dat de mens zelf dieren ging houden om te kunnen voorzien in zijn eigen levensonderhoud en dat van anderen.

grottekening Altamira
Een kudde bizons op het plafond van de centrale hal, ca. 15.000 voor Chr. Altamira, Spanje. Bron: Kunstvensters.com. Jeroen de Baaij, ‘Waar vind je de mooiste prehistorische grottekeningen van Europa’ (22 september 2016).

Midden Steentijd

De Midden Steentijd (ca. 15.000–10.000 voor Chr.), of het Mesolithicum, begon zo’n 15.000 tot 10.000 jaar geleden toen er een einde kwam aan de laatste ijstijd. Het is moeilijk aan te geven wanneer een nieuwe periode precies begon, daarom kunnen we simpel gezegd zeggen dat het Mesolithicum duurde tot het moment dat de samenleving van jagers en verzamelaars overgaat op die van boeren en landbouw. De mens was in de Steentijd echt afhankelijk van de dieren waarop hij jaagde. De jagers en verzamelaars leefden als nomaden en trokken in deze periode in kleine groepen van zo’n 20–50 personen rond, de kuddes achterna. Ze waren altijd op zoek naar voldoende voedsel.

Er werd veel op rendieren gejaagd omdat deze dieren de mens heel erg veel konden leveren. De huiden werden gebruikt om kleding, dekens en tenten van te maken. De pezen werden gebruikt om de huiden aan elkaar te naaien of om een boog mee te spannen zodat er pijlen mee konden worden afgeschoten. Van geweien en van botten werden wapens en werktuigen gemaakt. Het vlees, de spieren en de organen, dienden als voedsel. De jager ging heel zorgvuldig om met zijn gedode prooi. Hij zorgde ervoor dat er zoveel mogelijk van het dier werd gebruikt. Dieren waren essentieel voor het voortbestaan van deze vroege leefgemeenschappen.

Behalve het jagen op grote landdieren zoals het rendier, werd er ook gejaagd op kleine dieren en op vogels, er werd gevist en voedsel verzameld zoals noten en bessen. De jagers woonden in eenvoudige en tijdelijke kampen die weer konden worden opgetrokken als de seizoenen veranderden, het eten opraakte en de kuddes verder trokken. De nomadische jagers trokken altijd weer verder… tot het moment kwam dat het eindelijk warmer werd.

Nieuwe Steentijd

De Nieuwe Steentijd duurde van ca. 11.000 tot ca. 3000 voor Chr. Naarmate de aarde langzaam opwarmde werd de noodzaak om te blijven rondtrekken minder groot. Door de hogere temperaturen kregen gewassen meer kans te groeien en was er meer voedsel voorradig. Ook voor veel dieren verdween de noodzaak om alsmaar verder te trekken. De jagers en verzamelaars konden zich meer en meer gaan vestigen op één plaats en daar hun bestaan opbouwen. Ze bouwden nederzettingen, gingen gewassen verbouwen en ze gingen dieren houden. Dit was het begin van de landbouw en de veeteelt. De jagers werden boeren. Dit wil overigens niet zeggen dat de boeren stopten met jagen, maar de jacht was niet meer de primaire bron van hun levensonderhoud.

De eerste boeren gingen dieren houden. Deze nog wilde en ongetemde dieren moesten wel eerst gevangen worden en daarna worden opgesloten in omheiningen. De dieren die werden gevangen, werden getemd oftewel gedomesticeerd. Daarna werden de dieren voor verschillende doeleinden gebruikt: ze werden geslacht om op te eten, andere dieren werden ingezet om te helpen op het land, en weer andere dieren werden gehouden voor bijvoorbeeld melk en wol. Er werd op den duur ook met de dieren gefokt zodat de boeren een grotere veestapel kregen. De boeren waren vanaf dit moment niet alleen meer verantwoordelijk voor zichzelf en hun gezinnen, maar ook voor de dieren die zij hielden. Mens en dier leefden vanaf nu samen, vaak onder één dak.

Gedomesticeerde ‘huisdieren’

In deze periode kreeg de mens ook voor het eerst een huisdier. Vanaf ongeveer 12.000 voor Chr. werd de wolf gedomesticeerd. Dat wil zeggen dat deze min of meer tam werd gemaakt en samen ging leven met de mens. De wolf is de rondtrekkende jagers gevolgd en wist waarschijnlijk, wanneer mogelijk, wat etensresten te ontfutselen. De wolf bleef terugkomen bij de jagers en deze wisten langzaam maar zeker het vertrouwen te winnen van het dier. Zo kreeg de mens zijn eerste hond. De meest geschikte honden werden gebruikt om de jagers (en eerste boeren) te helpen bij de jacht, bij het hoeden van vee en het bewaken en beschermen van de nederzettingen en de gezinnen die er woonden. Het dier was een compagnon voor de mens, maar wel met een duidelijke taak.

De Hunebedbouwers
De Hunebedbouwers, door J.H. Isings (1959).

De schoolplaat ‘De Hunebedbouwers’ van J.H. Isings laat een vroege boerennederzetting zien. Helemaal rechts staan twee getemde wolven die klaarstaan om de mensen te helpen bij hun werkzaamheden.

Uit archeologisch onderzoek blijkt dat het waarschijnlijk de vrouwen waren die voor de honden hebben gezorgd. Bewijzen hiervoor zijn gevonden in de skeletten van prehistorische vrouwen die verkalkte cystes tonen. Deze cystes worden veroorzaakt door een type lintworm die bij honden, wolven en vossen voorkomt. Deze cystes zijn in veel mindere mate gevonden in mannelijke skeletten en daarom denken onderzoekers dat de zorg voor de honden een vrouwentaak was. Een voorbeeld van zo’n vrouwelijk skelet met cystes werd gevonden in een 8000 jaar oude begraafplaats in Zuid–Siberië. In 2009 is bij een archeologische opgraving in Israël een graf ontdekt van 10.000 jaar oud, waarin een vrouw samen met haar hond was begraven.

Tussen ca. 8000 en 7500 voor Chr. werden de eerste katten ‘gedomesticeerd’ door boeren in het Nabije Oosten. In tegenstelling tot honden, zijn katten niet erg veranderd door het domesticatie–proces. Hun vorm en gedrag verschilt niet heel erg veel van verwilderde/wilde katten en huiskatten kunnen nog altijd overleven in het wild.

Er zijn twee theorieën over hoe de katten zijn gedomesticeerd. De eerste verklaring is dat de mens de wilde katten bewust heeft getemd mede dankzij kunstmatige selectie. De gedomesticeerde katten werden vooral gehouden om op ongedierte te jagen. Deze theorie krijgt veel kritiek omdat dit volgens velen niet waarschijnlijk lijkt. Katten laten zich niet commanderen. Daarom denkt een andere stroom wetenschappers dat de wilde katten niet zozeer gedomesticeerd zijn, als wel door de mens geduld zijn (en andersom) en dat zij door natuurlijke selectie verder af zijn komen te staan van hun wilde soortgenoten en voorouders. De katten lijken zich te hebben aangepast door op ongedierte te jagen daar waar mensen woonden en waar voedsel (en dus ook ongedierten) ruimschoots aanwezig waren.

Gedomesticeerd vee

Tussen 11.000 en 8000 voor Chr. werden de eerste schapen en geiten gedomesticeerd. Deze dieren vormden een belangrijke bron voor zowel voedsel, als melk, huiden en wol en waren hierdoor een belangrijke economische factor. Er was nog geen geldeconomie maar wel een ruilhandel waardoor de vroege boeren hun zuivel, huiden of wol konden ruilen voor andere dingen of diensten die zij nodig hadden.

Tussen ca. 8000 en 7500 voor Chr. werden de eerste varkens of zwijnen gedomesticeerd. Het domesticeren van runderen begon tussen ca. 8500 en 6000 voor Chr. Ossen werden gebruikt om de ploegen te trekken op het land, om de wagens te trekken over de paden en wegen en om boten tegen de stroom in te trekken. Tussen ca. 7000 en 4000 voor Chr. verspreidde het gebruik van zuivel zich vanuit Zuidwest–Azië over Europa. De mensen in Europa raakten gewend aan rauwe koemelk en gingen hiermee experimenteren en op den duur andere zuivelproducten maken zoals kaas en boter.

Rond 6000 voor Chr. werd de ezel gedomesticeerd in Noordoost–Afrika. Ezels werden gebruikt om (strijd)wagens en karren te trekken, om zware ladingen te dragen, maar ook om op te rijden. Het eerste paard werd tussen ca. 5000 en 4000 voor Chr. voor het eerst getemd en kwam vanaf ca. 3000 voor Chr. in heel Europa voor. Het paard werd in eerste instantie gehouden voor de slacht, maar al gauw gingen mensen het dier berijden net zoals zij met de ezel deden. Paarden werden in deze periode nog wel als inferieur aan de ezel beschouwd.

Wanneer oogsten mislukten dan vormden de dieren die gehouden werden een zekere bron van voedsel. De dieren de mens meer konden leveren dan alleen vlees, zoals bijvoorbeeld melk en wol, werden zoveel mogelijk gespaard in moeilijke tijden. Het hebben van zuivel en wol was belangrijk en vormde een bron van inkomsten. Deze dieren waren een belangrijke economische factor en daarom zou een boer eerder andere dieren hebben gekozen voor de slacht, zoals bijvoorbeeld het varken, het paard of de oudere dieren uit zijn kudde.

We zien dat wanneer de mens zich op één plek ging vestigen en daar zijn bestaan ging opbouwen, het houden van dieren van begin af aan een belangrijk onderdeel uitmaakte van dat bestaan. De mens heeft altijd dieren nodig gehad om van te leven. Het verschil was nu alleen dat de dieren niet langer vrij waren, maar door de mens werden vastgehouden in afgesloten omheiningen.

De Oudheid

Waar er in de prehistorie nog dieren werden gehouden met een duidelijke taak of functie waarmee zij de mens hielpen in zijn bestaan, zien we in de Oudheid een verschuiving optreden. Met de komst van de eerste beschavingen verschijnen er heersers en koningen ten tonele. Deze mensen hadden zich machtige posities weten te verwerven en zij probeerden zich op alle mogelijke manieren te onderscheiden van de anderen in hun gemeenschap. Diegenen met de meeste aanzien en de meeste macht, wilden dit ook kunnen tonen. Een van de manieren waarop zij dit deden was door het laten vangen van wilde en exotische dieren. Deze dieren hadden taak of functie zoals in de prehistorie. Voor het eerst werden wilde en exotische dieren gehouden voor plezier en vermaak dat op alle mogelijke manieren kon worden uitgebuit.

In de Oudheid werden er voor het eerste wilde en exotische dieren gevangen en als statussymbool gehouden. Sommige dieren werden in huis genomen als huisdier, maar veruit de meeste dieren (en diersoorten) werden verzameld – opgesloten en tentoongesteld – in een menagerie. Een menagerie is privéverzameling van dieren.

Egyptische verzamelingen

De oudste zoölogische verzameling werd ontdekt tijdens een archeologische opgraving in 2009 in Saqqara in Egypte. Hier is een menagerie gevonden uit ca. 3500 voor Chr. stamt. De dieren werden gehouden puur voor status en voor vermaak. Bij deze opgravingen zijn de resten gevonden van onder andere apen, hyena’s, gazellen en geiten, maar had wellicht nog meer dieren zoals nijlpaarden, olifanten, bavianen en wilde katten. Deze menagerie in Egypte wordt tot op heden gezien als de allereerste dierenverzameling in de geschiedenis.

Egyptische heersers hielden graag vele wilde dieren in een poging ze te temmen en domesticeren. Een paar diersoorten werden door de Egyptenaren als heilig beschouwd en gebruikt in religieuze ceremonies. Katten, bavianen, valken en de ibis hadden een speciale betekenis. Deze dieren zijn zelfs gemummificeerd gevonden in diverse graftomben.

Er zijn beschrijvingen van menagerieën gevonden op de muren van graftomben, op kleitabletten en op papyrusrollen. De farao’s vulden hun menagerieën met allerlei soorten dieren. Zij zorgden er wel voor dat er goed op hun dieren werd gelet. De Egyptenaren waren de eersten die hun nieuwe, en soms van ver gekomen, wilde dieren onder gecontroleerde omstandigheden eerst lieten wennen aan hun nieuwe bestaan in speciaal ingerichte tuinen en verblijven.

De farao’s genoten van hun menagerieën. Ze gebruikten deze om hun rijkdom, weelde en prestige te tonen en indruk te maken op gasten. De farao’s hadden zelf echter weinig controle over de variaties in de rassen die zij hielden. De farao’s waren voor de meer exclusieve dieren min of meer afhankelijk van de giften van wilde dieren die bezoekers of afgevaardigden van verschillende delegaties met zich meebrachten. Dit betekende dat zij dat verschillende diersoorten cadeau kregen, maar niet persé de diersoorten konden bedingen die nog ontbraken in hun verzameling. De enige oplossing hiervoor was het sturen van expedities om met een ‘boodschappenlijstje’ de nog ontbrekende diersoorten zelf te gaan vangen en mee te terug te nemen.

Koninklijke expedities

Rond 1480 voor Chr. stuurde koningin en farao Hatsjepsoet een expeditie over de Rode Zee naar het ‘Land van Punt’ (dit moet in Eritrea, Djibouti of Somalië zijn geweest) om daar planten en dieren te verzamelen. De expeditie werd geleid door een van haar generaals die de leiding had over vijf schepen van elk 21 meter lang en met een bemanning van 210 man, inclusief 30 roeiers. Ze zeilden vanaf El Qusseir naar het ‘Land van Punt’.

Het verhaal van deze expeditie is verbeeld in muurschilderingen op een muur van de graftempel van koningin Hatsjepsoet in Thebe, het huidige Luxor. Een serie bas–reliëfs laat de reis zien en de aankomst in Punt, waar de Egyptenaren werden ontvangen door de heerser van Punt en zijn vrouw. De Egyptenaren keerden terug met slaven (Puntische volwassenen en kinderen), ebbenhout, ivoor, dierenhuiden en levende dieren zoals honden, apen, luipaarden, panters, exotische vogels, wild vee en zelfs een giraf. Bij terugkeer werden de dieren eerst gehouden in de ‘Tuin van Acclimatisatie’ van Hatsjepsoet in Thebe. Na verloop van tijd werden de dieren ondergebracht in haar eigen koninklijke menagerie.

muurschildering tombe Rekhmire
Detail van een muurschildering in de tombe van Rekhmire, Sheikh Abd–el Qurna, Tombes der edelen, Thebe, Egypte. Foto: Werner Forman, Art Resource in New York, Verenigde Staten.

Hatsjepsoet’s stiefzoon, neef en schoonzoon farao Thoetmosis III (ca. 1481–1425 voor Chr.) had een tuin gevuld met dieren in Karnak. Hij hield hier herten, gedomesticeerd vee, vogels en exotische dieren en planten die afkomstig waren uit Syrië. Farao Achnaton zou een menagerie hebben gehad met daarin leeuwen, antilopen, vee en een vijver speciaal voor vissen en watervogels. De leeuwen zouden in aparte gebouwen zijn ondergebracht, de antilopen in hokken en het vee in een afgesloten omheining.

Vele exotische dieren werden aan en door de Egyptische koningen cadeau gedaan. Het cadeau doen van dieren was een manier om indruk te maken, om te laten zien dat je als koning zomaar dieren weg kon geven aan een ander. Veel Egyptische dierenverzamelingen bestonden uit olifanten, nijlpaarden, bavianen en wilde katten. Als de farao een bepaalde diersoort persé wilde toevoegen aan zijn verzameling, dan kon hij altijd besluiten een expeditie te sturen met de opdracht het betreffende dier te vangen en mee te nemen.

De dieren werden waarschijnlijk goed verzorgd. Ze kregen de tijd en ruimte om te wennen aan hun nieuwe situatie. Er zijn geen bewijzen gevonden die erop duiden dat deze dieren werden ingezet in brute sporten en spel. De dieren leken voornamelijk te zijn bedoeld om naar te kijken, ze te bewonderen en bestuderen, en om indruk mee te maken op gasten. In latere tijden werden de dieren uit de koninklijke menagerie, in navolging van de Grieken, ook ingezet om mee te lopen in religieuze processies en feestelijke parades. Hierover later meer.

De Leeuwenjacht in het Oosten

De eerste beschavingen zijn ontstaan in Mesopotamië waar rond 4000 voor Chr. de Sumeriërs leefden. Koning Shulgi (2094–2047 voor Chr.) van Ur, in het huidige Irak, had waarschijnlijk als eerste een dierencollectie die bestond uit grote carnivoren zoals leeuwen en luipaarden. We weten dit niet zeker omdat er weinig tot geen bewijzen van zijn gevonden. De heersers in het Nabije en Verre Oosten, in onder andere Assyrië en Mesopotamië, beschikten in ca. 1000 voor Chr. al wel over uitgebreide dierencollecties.

De koningen uit de Oudheid wilden zich onderscheiden van hun onderdanen én van andere heersers, mogelijke vijanden of concurrenten. Ze waren voortdurend op zoek naar manieren en symbolen om hun positie veilig te stellen en hun macht en aanzien te vergroten. Niet alleen het tonen van weelde en rijkdom speelde hierbij een rol, maar ook het tonen van macht en moed. Zodoende ontstonden er niet alleen menagerieën, maar ook spelen waarbij de wilde dieren uit de menagerieën werden ingezet, zodat de koning op hen kon jagen en daarmee zijn moed kon tonen. De dieren waren altijd de grote verliezer.

Een bekend voorbeeld is de ‘Leeuwenjacht’. Hierbij werd de koning in een strijdwagen rondgereden zodat hij met speren en pijl en boog op de dieren kon schieten. De koning kon op deze manier vele leeuwen en leeuwinnen doden. Deze ‘koningssport’ is veelvuldig afgebeeld in reliëfs, op vazen etc. zodat iedereen kon zien hoe machtig en moedig de koning was.

de leeuwenjacht van Ashurbanipal
Bediende laat een leeuw uit zijn kooi. Reliëf ‘De Leeuwenjacht van Ashurbanipal’, ca. 645–635 voor Chr. The British Museum in Londen, Verenigd Koninkrijk. Foto: Carole Raddato (2015).

De koningen van Ur hielden rond 2000 voor Chr. al leeuwen in kuilen of kooien gevangen. De Assyrische koning Tigathpileser I (regeerperiode 1116–1076 voor Chr.) had zijn leeuwen echter vrij rondlopen in een omheind park. Al deze leeuwen werden waarschijnlijk ook allemaal ingezet voor de ‘Leeuwenjacht’.

Al deze leeuwen behoorden waarschijnlijk tot het sub–ras van de Aziatische of Perzische leeuw (panthera leo persica). Dit was een ondersoort van de grote Afrikaanse leeuw. De Perzische leeuw was iets kleiner. In het begin van onze jaartelling leefde de Perzische leeuw nog in een min of meer aaneengesloten leefgebied van Griekenland via Turkije en Syrië naar Irak, Iran, Pakistan tot in Noord–India. Vele Perzische leeuwen en leeuwinnen zijn eerst gevangen genomen en vastgezet om daarna te worden ingezet voor ‘sport en vermaak’. De aantallen van deze leeuwensoort zijn enorm geslonken door zowel de vernietiging van hun habitat als de plezierjacht zoals de ‘Leeuwenjacht’.

De Leeuwenjacht van Ashurbanipal
Koning Ashurbanipal doodt een leeuw met zijn zwaard. Reliëf ‘De Leeuwenjacht van Ashurbanipal’, ca. 645–635 voor Chr. The British Museum in Londen, Verenigd Koninkrijk. Foto: Carole Raddato (2015).

Het British Museum in Londen heeft een set reliëfs uit het Assyrische paleis te Nineveh. Koning Ashurbanipal (regeerperiode ca. 668–627 voor Chr.) had opdracht gegeven tot het vervaardigen van deze reliëfs om ze aan de muren van zijn paleis te hangen. De reliëfs laten koning Ashurbanipal terwijl hij ‘jaagt’ op leeuwen. In Assyrië werd de leeuwenjacht bestempeld als een koninklijke sport. De afbeeldingen ervan werden gezien als een symbool van koninklijke macht, kracht, kunde en moed. Dit waren kwaliteiten die een goede koning nodig had om zijn volk te beschermen.

Het reliëf laat verschillende taferelen zien: Ashurbanipal schiet vanuit een strijdwagen met pijl en boog leeuwen neer, een leeuw die op hem afspringt doorboort hij met zijn zwaard en op de grond liggen vele gewonde en dode leeuwen en leeuwinnen die met pijlen zijn doorboord.

De Leeuwenjacht van Ashurbanipal
Een stervende leeuwin. Reliëf ‘De Leeuwenjacht van Ashurbanipal’, ca. 645–635 voor Chr. The British Museum in Londen, Verenigd Koninkrijk. Foto: Carole Raddato (2015).

De Chinese ‘Tuin van intelligentie’

Cheng Tang (1675–1646 voor Chr.), de eerste koning van de Shang– (of Yin–)dynastie dat over het noordoosten van China heerste, liet een reservaat bouwen speciaal bedoeld om wilde dieren in te houden. Hiermee startte Cheng een ware traditie. Elke latere koning en keizer zou een eigen menagerie houden.

De meest bekende Chinese dierenverzameling was van Zhou Wen Wang (1152–1056 voor Chr.). Koning Wen (1099–1050 voor Chr.), wat ‘de gecultiveerde koning’ betekent, was de vader van koning Wu, de stichter van de Zhou–dynastie (ca. 1046–256 voor Chr.). Zijn dierentuin omvatte zo’n 607 hectare grond. Hij noemde zijn tuin Ling–Yu wat de ‘Tuin van Intelligentie’ betekent of de ‘Tuin voor de aanmoediging van Kennis’.

Deze tuin was ommuurd en had vele herten, antilopen, vogels en vissen in een grote visvijver. De tuin was opengesteld voor bezoekers die hier de dieren konden komen aanschouwen en konden nadenken over allerlei filosofische vraagstukken met betrekking tot de dieren. Er waren tuinmannen en dierenverzorgers die voor het welzijn en de gezondheid van de dieren moesten zorgen.

Wen startte met zijn tuin een heuse trend en tijdens de Zhou–dynastie werd het onder rijke families een populair gebruik om ook grote dierentuinen te houden, die sterk leken op de Ling–Yu. Het houden van dieren in een tuin werd zo een traditie en vrijwel alle latere Chinese koningen en keizers hadden grote omheinde parken met daarin allerlei wilde en exotische dieren.

Griekse wetenschappelijke interesse

De Grieken hadden niet zulke grote dierenverzamelingen vergeleken met de koninklijke verzamelingen elders in de antieke wereld. De Grieken leefden in ommuurde steden en hadden geen ruimte voor grote parken met daarin wilde dieren. Binnen de dichtbevolkte verdedigingsmuren was er zelfs niet veel ruimte voor tuinen. De tuinen die er waren hadden allemaal een nut. Er waren wijngaarden, boomgaarden met verschillende soorten fruitbomen en olijfbomen, moestuinen en dergelijk meer. Bloemen en sierplanten werden in aparte bakken gekweekt en niet zozeer in de tuinen.

Toch hielden veel Grieken dieren. De meeste stadstaten beschikten ook wel over een menagerie of kleine dierentuin. De relatie tussen de Grieken en dieren was tweeledig – enerzijds werden de dieren ingezet voor het vermaak van het volk, en anderzijds was er een ogenschijnlijk oprechte wetenschappelijk interesse voor de dieren en werden veel dieren intens bestudeerd. Een bezoek aan de verschillende dierencollecties was voor veel jonge scholieren en studenten een vast onderdeel van hun curriculum.

Vele Grieken hielden graag vogels en volières namen minder ruimte in beslag dan tuinen. In de vijfde eeuw voor Chr. werden er gedomesticeerde Egyptische ganzen, Afrikaanse parelhoenen, duiven, kippen, eenden en opvallende Indiase pauwen gehouden. Deze laatste dieren waren zo populair dat mensen kilometers ver reisden om deze dieren te kunnen bewonderen. Er werd zelfs voor dit privilege betaald. De oudste bron voor een betaald toegangskaartje was overigens ook voor een menagerie of dierentuin.

Behalve vogels hielden de Grieken ook graag apen, egels, slangen en honden als huisdier.  De Grieken gebruikten getemde fretten om op ongedierte te jagen in plaats van katten. Interessant feitje: de woorden voor kattenliefhebber en kattenhater, ailurophile en ailurophobe komen van het Griekse woord ailouros wat ‘fret’ betekent. Het eerste bewijs voor een gedomesticeerde kat in Griekenland komt van een marmeren bas–reliëf dat in het Nationaal Archeologisch Museum van Athene hangt. Het laat aan de linkerkant een zittend persoon zien met een kat aan een riem, en aan de rechterkant een zittend persoon met een hond aan een riem. De twee personen kijken naar de dieren in afwachting van wat er zal gebeuren. Wordt het een gevecht tussen de twee dieren en zo ja welke zal dan winnen?

kat vs. hond marmeren reliëf
Een kat neemt het op tegen een hond, of andersom. Marmeren reliëf. Nationaal Archeologisch Museum in Athene, Griekenland.

Veel dieren hadden een religieuze betekenis en zowel wilde als gedomesticeerde dieren werden gehouden op de terreinen van tempels. De dieren kregen hier onderdak en voer. Veel tempels hadden beren en leeuwen – diersoorten die op dat moment in het wild in Griekenland leefden. Sommige tempels hadden tijgers en deze dieren waren van verder afkomstig, uit Azië.

Tijdens religieuze festivals werden de dieren door de straten geleid in feestelijke optochten of parades. De dieren die tam genoeg waren liepen aan een riem en de dieren die te wild en onvoorspelbaar waren, werden opgesloten in kooien en langs het toekijkende publiek gereden. Er waren ook showmensen die gespecialiseerd waren in het optreden met wilde dieren en zorgden voor het nodige vermaak. Professionele trainers bereidden de dieren voor op hun optredens, terwijl andere dieren alleen maar werden tentoongesteld aan het publiek.

In de vierde eeuw voor Chr. hadden veel Griekse stadsstaten al een soort dierentuin. Vele dieren in deze vroege dierentuin waren te danken aan de campagnes van Alexander III van Macedonië, beter bekend als Alexander de Grote (356–323 voor Chr.). Hij stuurde exemplaren van verschillende diersoorten naar Griekenland. Deze diersoorten kwam hij allemaal tegen op zijn reizen en militaire expedities. De dieren werden door zijn manschappen gevangen genomen, naar Griekenland verscheept om daar te worden opgesloten en tentoongesteld aan het publiek. Op feestdagen werden de dieren meegenomen in groots opgezette triomftochten en feestelijke parades en werden zij aan het volk getoond. De traditie van het sturen van in het buitenland gevangen genomen dieren, zou nog een lange tijd blijven bestaan.

Leeuwenjacht Mozaïek Alexander en Craterus
Leeuwenjacht. Mozaïek waarop Alexander (links) tegen een leeuw vecht als zijn vriend Craterus (rechts) hem te hulp schiet. Mozaïek, late vierde eeuw voor Chr. Pella Archeologisch Museum in Pella, Griekenland.

De bekende Griekse filosoof en wetenschapper Aristoteles (384–322 voor Chr.) heeft ’s werelds eerste uitgebreide encyclopedie over dierkunde geschreven De geschiedenis van dieren. Daarnaast schreef hij ook nog De generatie van dieren, over de voortplanting van dieren; De beweging van dieren, over het het bewegingsapparaat van dieren; De delen van dieren, over de anatomie en fysiologie van dieren.

marmeren buste Aristoteles
Marmeren buste van Aristoteles. Romeinse kopie van het Grieks bronzen origineel door Lysippos van Sikyon, ca. 330 voor Chr. Museo nazionale romano di palazzo Altemps in Rome, Italië. Foto: Jastrow (2006).

De Grieken lijken oprecht geïnteresseerd te zijn geweest in de collecties wilde en exotische dieren. Ze ontwikkelden een serieuze en onderzoekende houding naar de dieren toe. De dieren werden met een wetenschappelijke interesse en belangstelling bestudeerd. Dit laatste zien we pas weer terugkomen in de achttiende eeuw met de komst van de Verlichting.

Egyptes paradepaardjes

Ptolemaeus I Soter van Egypte (367–283 voor Chr.) zou een bijzondere interesse voor natuurhistorische zaken hebben gehad en een grote dierentuin hebben opgericht in Alexandrië. Zijn opvolger Ptolemaeus II Philadelphus (309–246 voor Chr.) had een geweldig groots hof en hij liet zijn weelde graag zien. Hij had ook een grote verzameling dieren. Deze dieren werden gebruikt in religieuze processies, naar Grieks voorbeeld.

Om zijn kroning te vieren, liet Ptolemaeus een grote parade door de straten van Alexandrië organiseren. De Griekse schrijver Athenaeus (ca. 200 na Chr.) beschreef deze parade in boek V van zijn Geschiedenis – overigens lang na de feitelijke gebeurtenis. Het hoogtepunt van de parade was de processie voor de god van de wijn, Dionysus. Athanaeus schreef hierover:

‘Daarna komt een wagen met vier wielen, van 14 el hoog en 8 el breed, die wordt voortgetrokken door 180 mannen. Hierop staat een beeltenis van Dionysus van 10 el hoog. Hij brengt plengoffers vanuit een gouden beker en draagt een purperen tuniek tot aan zijn voeten. Na veel andere wagens komt een van 25 el lang en 15 el breed en deze wordt getrokken door 600 mannen. Op deze wagen ligt een zak met daarin 3000 hoeveelheden wijn, gemaakt van de huiden van luipaarden en panters die aan elkaar zijn genaaid. Deze zak heeft een kleine opening waardoor de vloeistof kan ontsnappen en geleidelijk over de straat vloeit. Een eindeloze vertoning van wonderlijkheden volgt. Een groot aantal paleisbedienden die gouden vaatwerk van de koning laten zien, maar ook 24 strijdwagens die elk door 4 olifanten worden getrokken (96 olifanten in totaal), de koninklijke menagerie met 12 strijdwagens getrokken door antilopen, 15 worden getrokken door buffels, 8 door verschillende paren struisvogels, 8 door zebra’s en vele muildieren, kamelen etc. en 24 leeuwen.’

Andere beschrijvingen noemen ‘2000 stieren waarvan de hoorns geverfd waren of met bladgoud verguld, 200 Arabische schapen, 16 jachtluipaarden, 7 paar spiesbokken, 23.300 paarden, een beer, een giraf, kooien met papegaaien en pauwen en 150 mannen die bomen droegen waarin verschillende soorten vogels zaten.’

de triomftocht van Dionysus
Romeinse sarcofaag met daarop de triomftocht van Dionysus. Dionysus rijdt in een strijdwagen die wordt voortgetrokken door panters, voor hem uit in de processie lopen andere exotische dieren waaronder een leeuw, olifanten en een giraf. Marmeren sarcofaag, ca. 190 na Chr.  Walters Art Museum, Mount Vernon–Belvedere in Baltimore, Verenigde Staten.

Er is in de Ptolemaeus–periode een van de grootste dierenprocessies uit de geschiedenis geweest. Het is alleen niet helemaal zeker onder welke koning deze dierenprocessie heeft plaatsgevonden. Volgens sommige historici is deze door Ptolemaeus II opgezet in zijn eerste regeerjaar, in 285 voor Chr. tijdens het feest van Dionysus. Deze processie heeft bijna een hele dag geduurd. Maar volgens andere historici moet deze grootste processie hebben plaatsgevonden tijdens de regeerperiode van Ptolemaeus VI Philometer (ca. 191–145 voor Chr.).

de triomftocht van Dionysus
Sarcofaag met daarop de triomftocht van Dionysus. Dionysus rijdt in een strijdwagen, voortgetrokken door twee Indische olifanten. Verder zijn panters te zien, een leeuw en een giraf. Marmeren sarcofaag, ca. 215–225 na Chr. Museum of Fine Arts in Boston, Verenigde Staten.

De dierenparades van Ptolemaeus lijken extreem, maar deze zijn nog bescheiden te noemen in vergelijking met de Romeinse parades en natuurlijk de Romeinse ‘spelen’ waarin dieren werden gebruikt die afkomstig waren uit alle delen van het rijk.

Bloeddorstige Romeinse spelen

In de tweede eeuw voor Chr. hadden vele rijke en invloedrijke Romeinen eigen volières, visvijvers, huisdieren en kleine menagerieën waarmee zij hun rijkdom, macht en prestige konden tonen. Er werden onder ander apen gehouden en slangen, gazellen, antilopen en vele andere diersoorten. Honden waren populair, net als bontgekleurde vissen en gekooide gazellen. Sommige Romeinen hielden leeuwen (de Perzische leeuw) waarvan de tanden en klauwen waren uitgetrokken als huisdier. Zo konden deze dieren geen kwaad meer doen.

Voor de Romeinen waren dieren vooral een symbool van status en macht. Veel Romeinse keizers hadden dieren in privéverzamelingen. Deze dieren werden niet alleen tentoongesteld, ze werden ook ingezet om in de arena’s te vechten tijdens de spelen. Dit laatste was puur volksvermaak, om zowel dieren als mensen te zien vechten tot de dood. In het hele Romeinse Rijk werden dieren gevangen en ingezet voor de spelen.

Door de uitbreiding van het Romeinse Rijk werd het makkelijker om meer exotische diersoorten te vangen en verschepen. Wilde diersoorten en dan vooral luipaarden, panters, leeuwen en olifanten werden vanaf ca. 186 voor Chr. geïmporteerd voor de gevechten in de vele arena’s verspreid door het rijk.

mozaïek gevangen olifant op romeins schip
Een gevangen Afrikaanse olifant wordt aan boord van een Romeins schip gebracht. Mozaïek, vierde eeuw na Chr. Villa Romana del Casale, Piazza Armerina op Sicilië. Bron: www.romanports.org. Ahmed Fergani, ‘Mosaics depicting roman ports and maritime trade’ (9 maart 2018).

De Afrikaanse import, die grotendeels bestond uit dieren die bestemd waren voor de arena’s, bestond uit: struisvogels, spiesbokken, nijlpaarden en krokodillen. Uit Noord–Europa en Azië kwamen dieren zoals: beren, bizons, elanden en tijgers. Leeuwen, luipaarden en olifanten kwamen zowel uit Afrika als uit Azië. Veel dieren werden in kratten overgebracht en hadden vaak verwondingen opgelopen door hun vangst.

Veel van de dieren die voor de bloedsport werden ingezet, waren cadeau gedaan door gouverneurs van Romeinse kolonies, door buitenlandse vorste en gezanten. Maar verreweg de meeste dieren werden verkregen door handelaren in dieren. Hier werd erg veel geld mee verdiend. Het was een zeer lucratieve handel. Onderdeel van deze handel in levende dieren, was ook de handel in ledematen van dieren of tanden en huiden van dieren. Er was veel belangstelling voor alles wat exotisch was.

gevangen dieren op romeins schip
Gevangen dieren worden aan boord gebracht van een Romeins schip. Mozaïek, vierde eeuw na Chr. Villa Romana del Casale, Piazza Armerina op Sicilië. Bron: www.romanports.org. Ahmed Fergani, ‘Mosaics depicting roman ports and maritime trade’ (9 maart 2018).

Voor de spelen die in Rome werden gehouden werden de dieren naar Ostia verscheept, een havenstad vlak bij Rome. Hierna werden ze naar Rome gebracht waar ze in leven werden gehouden in kooien onder de vloer van de arena. Sommige wilde dieren werden bewust uitgehongerd en in de arena losgelaten op gevangenen. Het was vermaak om naar de executies van gevangen te kijken door te vechten tegen uitgehongerde dieren. Deze executies vonden vaak tussen de middag plaats en hadden de toepasselijke naam damnatio ad bestias.

Damnatio ad bestias. Mozaïek uit de 3e eeuw. Museum of El Djem, Tunesië. Foto: Rached Msadek.

Dieren speelden ook een belangrijke rol bij officiële feestelijkheden en triomftochten. Olifanten waren bijvoorbeeld erg populair en zij speelden een belangrijk rol in de triomftocht van Julius Caesar (100–44 voor Chr.) in 46 voor Chr. Deze parade bestond uit 40 tamme olifanten die allen een brandende fakkel in de slurf droegen en de olifanten liepen net als de soldaten en hun generaal de trappen van het Capitool op. De olifant symboliseerde de Romeinse keizerlijke macht.

een romeinse triomf
Een Romeinse triomf, door Peter Paul Rubens (ca. 1630). The National Gallery in Londen, Verenigd Koninkrijk.

In 46 voor Chr. vierde Julius Caesar zijn terugkeer naar Rome en zijn behaalde triomfen in/over Egypte met een eigen menagerie. De topattractie was een giraf, de eerste in Europa. De Romeinen wisten niet goed hoe ze het dier moesten noemen en plaatsen. Het dier kreeg uiteindelijk de naam cameoleopard, omdat de Romeinen het een kruising vonden tussen een kameel en een luipaard. Helaas heeft het dier geen lang en gelukkig leven gekend. De ‘cameoleopard’ werd in de arena aan flarden gescheurd door ander wilde dieren.

Veel geïmporteerde dieren werden speciaal opgedoft als ze hun entree maakten voor het publiek in de arena’s. Apen werden aangekleed als kleine soldaten en in strijdwagens rondgereden die werden voortgetrokken door geiten. Zelfs olifanten werden aangekleed in gekke kostuums en ze werden getraind om kunstjes te doen zoals dansen, lopen over een koord, werpen met messen en zelfs naast mensen aan tafel zitten. Ook beren werden in kostuums gehesen en getraind om op te treden. Deze dierenoptredens vonden plaats op straat of in de arena zoals in het Circus Maximus dat plaats bood aan 150.000 toeschouwers.

In het Circus Maximus werden ook de paardenraces met strijdwagens gehouden. Er werden in de arena’s ook jachtpartijen georganiseerd, de zogenaamde venationes. Venationes is het Latijnse woord voor jachtpartij. Hierbij werd de arena ingericht met rotspartijen en struiken om er een echte jacht van te maken. De mannelijke en vrouwelijke bestiarii, oftewel de dierenvechters, moesten het tegen verschillende diersoorten opnemen. Ze moesten vechten met beren, tijgers, stieren, olifanten, leeuwen, neushoorns, nijlpaarden, herten, krokodillen, slangen en ga zo maar door.

venationes2
Een reproductie van een marmeren reliëf van de ‘venationes’ waarin ‘bestiarii’ strijden tegen wilde dieren in een amfitheater. Museo della Civiltà in Rome, Italië. Foto: Barbara McManus (1979).

Verschillende diersoorten werden ook tegen elkaar ingezet om te kijken welke diersoort het sterkst was. Daarbij kwam het geregeld voor dat de verschillende soorten dieren aan elkaar werden vastgeketend zodat ontsnappen niet mogelijk was. De strijd was altijd ongelijk en altijd oneerlijk. Geen van de dieren zou het overleven.

Zliten mozaïek
Verschillende taferelen van gevechten in de arena. Het Zliten mozaïek, ca. tweede eeuw na Chr. Archeologisch Museum in Tripoli, Libië.
Zliten mozaïek
Verschillende taferelen van gevechten in de arena. Zliten mozaïek, ca. tweede eeuw na Chr. Archeologisch Museum in Tripoli, Libië.

Bij de opening van het Amphitheatrum Flavium (het Colosseum) in het jaar 80, werden er spelen georganiseerd die maar liefst honderd dagen duurden. Tijdens deze openingsspelen werden op één dag 5000 wilde dieren en 4000 tamme dieren (een totaal van 9000 dieren!) afgeslacht door zowel mannelijke als vrouwelijke bestiarii, en meer dan 10.000 gevangenen geëxecuteerd.  

Het dagprogramma van de spelen bestond vaak uit drie delen. ’s Ochtends werd begonnen met de venationes. Tussen de middag waren er executies waarbij er onder andere veroordeelde gevangen voor de wilde dieren werden gegooid – damnatio ad bestias. ’s Middags was het hoogtepunt van het programma en vonden de gladiatorengevechten plaats. Dit waren de man–tegen–man–gevechten.

De negentiende–eeuwse Ierse historicus William Edward Hartpole Lecky (1838–1903) schreef over de Romeinse spelen: ‘Op een moment rolden een beer en een stier die aan elkaar waren geketend, vechtend door het zand… Vierhonderd beren werden op een dag gedood onder keizer Caligula… Onder keizer Nero vochten vierhonderd tijgers met stieren en olifanten… Vijfduizend wilde dieren kwamen op één dag om op de dag van de wijding van het Colosseum door keizer Titus… Onder keizer Trajanus werden leeuwen, tijgers, olifanten, neushoorns, nijlpaarden, giraffen, stieren, herten, krokodillen en slangen ingezet om van de spelen een nog groter spektakel te maken.’

In Rome werden uitgebreide dierenverblijven gebouwd om alle dieren te kunnen huisvesten. Deze verblijven werden vivaria genoemd. Burgers konden de dieren in deze verblijven komen bekijken. Het waren een soort menagerieën. In de derde eeuw na Chr. werd er een vivarium gebouwd net buiten de Praenestine poort gelegen. Dit verblijf was in eigendom van de staat. Het was ongeveer 64 meter breed en 400 meter lang. De muur om het verblijf heen, grensde aan de stadsmuur. Er werd geen moeite gedaan om het bezoek aan de dieren aantrekkelijk te maken voor het publiek. De dieren werden er maar met één doel gehouden.

De Romeinse keizer Augustus (63 voor Chr.–14 na Chr.) hield vast aan de traditie een eigen menagerie te houden. Hij was een intelligente man en hongerig naar kennis. Hij bestudeerde zijn dieren en verkreeg hierdoor nieuwe inzichten. Hij had een grote verzameling met daarin tijgers, leeuwen, jachtluipaarden, krokodillen, een neushoorn, een nijlpaard, olifanten, beren, zeehonden, arenden, en vele andere dieren.

De Romeinse keizers hadden deze exotische dieren ‘nodig’ voor hun parades en ceremonies en voor de officiële vieringen waarbij jachtpartijen en dierengevechten werden vertoond. Augustus was hierin niet anders dan andere keizers. Tijdens zijn regeerperiode (44 voor Chr.–14 na Chr.) zijn meer dan 3500 van zijn dieren uit de menagerie omgekomen in 26 van deze ‘vieringen’, waaronder 420 tijgers, 260 leeuwen, 36 krokodillen, olifanten en neushoorns.

Augustus’ opvolgers Tiberius (42 voor Chr.–37 na Chr.), Caligula (12–41 na Chr.), Claudius (10 voor Chr.–54 na Chr.) en Nero (37–68 na Chr.) hadden ook allemaal eigen menagerieën en ze stimuleerden allemaal de spelen waarin hun dieren werden ingezet. Tijdens een van de spelen ter ere van Caligula werden 400 beren in één dag gedood en 400 Afrikaanse beesten waaronder vele kamelen. Claudius had 300 beren, 300 Afrikaanse beesten, 4 tijgers en vele stieren die strijdend ten onder gingen. En tijdens een van de spelen onder keizer Nero vochten 400 tijgers tegen olifanten en stieren. Onder keizer Trajanus (53–117 na Chr.) vonden in totaal 11000 wilde en tamme dieren de dood in de arena.

In 325 verklaarde keizer Constantijn (280–337) de spelen illegaal, maar onder keizer Justinianus (ca. 482–565) werden de spelen weer toegestaan (in Byzantium). Met de ondergang van het Romeinse Rijk (476 voor het West–Romeinse Rijk en 1453 voor het Oost–Romeinse Rijk/Byzantium) verminderden ook de georganiseerde spelen in de arena’s. Behalve in Constantinopel waar de bloedige spelen nog tot in de twaalfde eeuw werden gehouden.

Hier in het Westen werden de laatst bekende venationes in 523 gehouden. Er werd niet langer gejaagd op dieren om deze in de arena’s te laten vechten. Hierdoor kregen dierenpopulaties eindelijk de kans zich te herstellen. Duizenden dieren zijn omgekomen door dit ‘volksvermaak’ en hierdoor werden sommige diersoorten zelfs met uitsterven bedreigd. Nu er een einde was gekomen aan de waanzin, kregen al deze diersoorten weer een kans.

De Middeleeuwen

In de Middeleeuwen werden er in Europa ook allerlei wilde en exotische dieren gehouden in privéverzamelingen. Het houden van dieren in menagerieën bleef iets voor de elite. De dieren konden voor verschillende doeleinden worden gebruikt. Sommige dieren werden gehouden speciaal voor de jacht. Niet alleen dieren waarop gejaagd kon worden, maar ook dieren waarmee gejaagd kon worden zoals de valk. De valkenjacht was een populaire sport onder de adel. In de middeleeuwen werden er overal omheiningen voor dieren geplaatst speciaal bedoeld voor jachtdoeleinden. Naast de jacht en consumptie was ook het tonen van de gevangen exotische dieren belangrijk.

Menagerieën waren vooral verbonden aan koninklijke en aristocratische hoven. Deze waren vaak gevestigd in een van de tuinen of een park van het paleis. Menagerieën hadden in de Middeleeuwen geen wetenschappelijk of educatief doel. Ze waren eigenlijk alleen maar bedoeld om indruk mee te maken. Het hebben van een uitgebreide exotische dierencollectie was een goede manier om jouw weelde, rijkdom, aanzien en macht te tonen aan familie, vrienden en gasten.

Levende wilde dieren waren moeilijk te krijgen en duur in onderhoud. Het was een spectaculaire manier om indruk mee te maken, en daar was het uiteindelijk ook om te doen was. Koningen deden elkaar ook de meest bijzondere dieren cadeau, zoals olifanten, giraffen, luipaarden en zelfs een ijsbeer. De ene koning liet hiermee zien dat hij in staat was een zeldzaam dier cadeau te doen en over te brengen naar een ander koninklijk hof, en de andere koning was blij dat hij ‘belangrijk’ genoeg werd geacht om zo’n exclusief cadeau te mogen ontvangen. En de rollen konden daarna natuurlijk worden omgedraaid.

Charlemagne

Karel de Grote (ca. 747–814) en de Merovingen hielden menagerieën. De keizer beschikte maar liefst over drie dierencollecties die verdeeld waren onder zijn hoven in Aken, in Nijmegen en in Ingelheim. Tijdens de regeerperiode van Karel de Grote werden in Aken, Nijmegen en Ingelheim uiteenlopende diersoorten gehouden, zoals olifanten, apen, leeuwen, beren, kamelen, valken en andere vogelsoorten. Olifanten fungeerden als vorstelijke relatiegeschenken en werden daarom ook wel koningsdieren genoemd. Karel de Grote kreeg in 802 zijn eerst olifant van kalief Haroen al Rasjid (766–809) uit de dynastie van de Abbasiden, een groot islamitisch rijk.

Karel de Grote nodigde ook geregeld gasten uit om te komen jagen op in het wild levende oerossen en wisenten (Europese bizons). Deze dieren waren omstreeks het jaar 1000 al nagenoeg onvindbaar in West–Europa. In het wild levende dieren moesten in de Middeleeuwen steeds meer terrein prijsgeven aan de mens en aan de hoefdieren (en andere dieren) die de mens hield in speciale omheiningen.

kloosterplan sankt gallen
Kloosterplan van Sankt Gallen (816–830, Reichenau Duitsland). Stiftsbibliothek van Sankt Gallen, Zwitserland.

Kort na de dood van Karel de Grote werd in het Zwitserse klooster van Sankt Gallen een ontwerp opgetekend van een plattegrond voor een ideaalklooster. Het ontwerp laat behalve de gebruikelijke kloostergebouwen ook verblijven zien voor verschillende diersoorten. Onderaan de afbeelding zijn grote, ruim opgezette verblijven getekend voor schapen, geiten, varkens, koeien en paarden. Ook zijn er verblijven voor aanwezige roofdieren en zijn er goed onderhouden weilanden voor de hoefdieren. De plannen voor dit klooster zijn nooit gerealiseerd, maar het laat wel zien hoe de broeders voor hun dieren wilden zorgen. Het kloosterplan in de nationale schat van Zwitserland. Het is de enige bewaard gebleven architectonische tekening uit de periode tussen 475 en de dertiende eeuw.

bibliotheek Sankt Gallen
De barokzaal van de Stiftsbibliothek (kloosterbibliotheek) in Sankt Gallen, Zwitserland. Foto: Reinhard Görner (2015).

De Engelse menagerieën

Na zijn verovering van Engeland in 1066 liet William the Conqueror (ca. 1028–1087) een eigen menagerie bouwen en begon hij met het verzamelen van exotische wilde dieren. Zijn vierde zoon, koning Henry I (ca. 1068–1135), hield vanaf 1125 een verzameling dieren bij zijn paleis in Woodstock, zo’n 12km ten noorden van Oxford. Volgens overleveringen zaten hier toen leeuwen, luipaarden, lynxen, stekelvarkens, kamelen en uilen.

De koninklijke menagerie van Woodstock groeide uit tot een van de meest bekende menagerieën van Engeland. Koning Henry III (1207–1272) hield in Woodstock in ieder geval leeuwen, luipaarden en kamelen. In 1235 kreeg Henry III van Frederik II von Hohenstaufen (1194–1250), keizer van het Heilige Roomse Rijk, een huwelijksgeschenk van ‘drie luipaarden, tezamen met een aantal leeuwen, lynxen en andere wilde beesten’ voor zijn verzameling.

In 1264 werd de gehele menagerie uit Woodstock overgebracht naar het bolwerk ’the Bullwark’ buiten de westelijke hoofdingang van de Tower of London in Londen. Het bolwerk kreeg toen de toepasselijke naam ‘Lion Tower’. De afstand van Woodstock naar de Tower of London was een reis van meer dan 100km lang, langs verschillende dorpen en gehuchten en daarna door de straten van Londen. De verhuizing was een onderneming die meerdere dagen in beslag nam en vele gekooide karren en dierenverzorgers nodig had om alle dieren rustig te houden onderweg.

De meest prominente dierencollectie werd gehouden in Tower of London. Deze menagerie werd in 1204 opgericht door koning John I (1166–1216). Een van de eerste dieren die in de Tower zijn nieuwe onderkomen vond, moet een leeuw zijn geweest. Er zijn documenten overgeleverd uit 1210–1212 waarin al melding werd gemaakt van het salaris dat werd uitbetaald aan leeuwenverzorgers.

Leeuwen in de toren

In de archieven zijn tal van documenten gevonden waarin wordt gesproken over de dieren en hun verzorgers die in de Tower verbleven. In 1240 werden de sheriffs door de koning opgedragen om voorbereidingen te treffen voor de komst van een nieuwe leeuw en zijn verzorger William de Botton. De sheriffs moesten de Botton een bedrag betalen van 14 shillings zodat hij ‘een ketting kon kopen en eventuele andere benodigdheden voor een leeuw’, waardoor de leeuw maar beperkte bewegingsruimte kreeg in zijn kooi.

Rond dezelfde tijd werden alle katachtigen verhuisd naar de speciale ‘Lion Tower’, een gebouw met twee verdiepingen, en waar hun bewegingen werden beperkt door krappe hokken of kooien. Overdag verbleven ze op de bovenverdieping en ’s nachts op de benedenverdieping.

Koning Edward II (1284–1327) droeg zijn sheriffs in 1319 op zijn luipaardenverzorger in de Tower een salaris te betalen van 6d. per dag (sixpence of 1/40 pond – de d. staat voor het Latijnse denarius) voor het levensonderhoud van de dieren, en daarnaast diende hij drie halfpence te ontvangen voor hemzelf.

Voor de functie van leeuwen– of luipaardenverzorger werd niet iedereen geschikt bevonden. De ‘Master of the Lion–Office’ of ‘Keeper of the Lions’ was veelal een officier van de koning en een man van ‘kwaliteit’. De Earl van Oxford was bijvoorbeeld eens de verzorger van de leeuwen geweest. Het salaris van een leeuwenverzorger bedroeg 6d. per dag voor de verzorger zelf en 6d. per dag voor iedere leeuw en luipaard in de Tower en de dieren die nog komen. Een bedrag dat jaarlijks werd uitbetaald op 22 september. De huisvesting van de verzorger was een appartement op dezelfde locatie als de dieren.

Onder koning Henry IV (1367–1413) werd het ‘Office of keeping the Lions and Leopards’ in 1383 overgedragen aan Robert Mansfield Esq. Hij was de eerste die deze functie voor het leven kreeg. Ook hij kreeg 6d. per dag betaald voor elke leeuw of luipaard. Het besluit van de koning luidde als volgt:

‘The King to all to whom these Presents shall come. We, of our special Grace, have granted to our beloved servant Robert Mansfield Esq. Marshall of Our Hall, the Office of Keeper of the Lions, with a certain place, which hath been appointed antiently within our said Tower, for them, to have, and to occupy the same by himself, or his sufficient deputy, for the term of his life, with the wages of 6d. per day, for the maintenance of every lion or leopard, now being in his custody, or that shall be in his custody hereafter; to be taken yearly, from the 22d day of September, during his life, from the issues and profits of the counties of Bedford en Buckingham, coming to the hands of the sheriff of the said counties for the time being.’

In 1404 nam Robert Mansfield’s zoon Robert het stokje van zijn vader over. Iedere verzorger daarna zou de baan van ‘Master of the Lion-Office’ in principe voor het leven krijgen – op een paar uitzonderingen na.

Verzorger William Bounde had in 1408 maar liefst 55 pond tegoed aan salaris. Hij beklaagde zich en zei dat hij door zijn schuldeisers zou worden opgepakt en dat de leeuwen dan niet langer te eten zouden krijgen, in de hoop dat hij met dit dreigement zijn achterstallig loon alsnog zou ontvangen. In plaats daarvan werd hij ontslagen, en dat terwijl hij benoemd was voor het leven. Misschien was dit ook wel de reden dat hij het had aangedurfd om zich te beklagen. Het pakte in ieder geval niet goed uit voor Bounde.

Voor wie het ook niet goed uitpakte, was verzorger William Kirby. In 1436 werd Kirby eveneens ontslagen, omdat onder zijn toezicht alle leeuwen van de Tower in één jaar kwamen te overlijden. Of dit door ziekte, verkeerd voedsel, verwaarlozing of verhongering kwam weten we niet. Of Kirby überhaupt schuld had aan de dood van de dieren is niet bekend, maar aangezien hij verantwoordelijk was voor het welzijn van de dieren, kostte het hem zijn baan.

IJsbeer in de Theems

In 1252 werd een aantal sheriffs van de koning opgedragen om zorg te dragen voor de nieuwe witte beer die koning Henry III cadeau was gedaan door koning Haakon IV van Noorwegen (1204–1263). De witte beer, die in documenten ook wel bleke beer werd genoemd, kwam met een eigen dierenverzorger. Waarschijnlijk gaat het om een ijsbeer, maar het zou ook een albino zwarte beer kunnen zijn geweest. Hoe het ook zij, de koning was zeer verguld met dit cadeau en hij droeg zijn sheriffs op om de verzorger van de witte beer, four pence per dag te betalen zolang hij en de beer in de Tower verbleven.

‘The King to the sheriffs of London, greeting. We command you, that for the sustenance of a white bear, which we sent to our Tower of London, there to be kept; and for his keeper, ye cause to be allowed 4d. every day, as long as they shall be there.’ Witness the King, at St. Edmund’s, september 13 (1252).

De sheriffs hadden het zelf misschien ook niet al te breed, maar na een jaar besloten ze te bezuinigen op de kosten van de beer. Ze wilden de beer in de rivier de Theems laten zwemmen zodat hij zijn eigen voedsel kon vangen. In de Theems zou toen nog voldoende zalm en ander vis hebben gezwommen die de beer kon vangen. De koning stemde met het plan in. Om ervoor te zorgen dat de ijsbeer goed kon vissen en zich schoon kon houden, vaardigde de koning een besluit uit waarin stond dat het dier een muilkorf moest dragen en aan een lange ketting en een sterk touw of koord moest worden vastgemaakt.

‘The King to the sheriffs of London, greeting. We command you, that for the keeper of our white bear, lately sent us from Norway, and which is in our Tower of London, ye cause to be had one muzzle, and one iron chain, to hold that bear without the water, and one long and strong cord to hold the same bear fishing, or washing himself, in the river Thames.’  Witness the King at Windsor Castle, October the 30th (1253).

Het lukte de ijsbeer om dagelijks zijn eigen kostje bij elkaar te vissen. De ijsbeer was een grote attractie voor het publiek als hij ging vissen in de Theems terwijl hij aan een lange ketting was vastgeketend aan land. Dit beeld spreekt nu nog altijd tot de verbeelding. In de Tower zijn vandaag de dag enkele beelden te zien van de verschillende diersoorten die ooit in de menagerie van de Tower gehuisvest zijn geweest, met als pronkstuk de ijsbeer.

menagerie in Tower
Menagerie in de Tower, door Erica Sturla. Bron: londonist.com, ‘London Stories Illustrated At London Transport Museum’ (2014).

Een olifantenverblijf

In 1254 ontving dezelfde koning Henry III een Afrikaanse olifant van de Franse koning Louis IX de Heilige (1214–1270). Eind november 1254 kwam het dier aan land bij Whitsand Bay, gelegen in het zuidoosten van Cornwall. Het dier zou zijn buit gemaakt door kruisvaarders tijdens de kruistochten. Het was de eerste olifant in Engeland. De koning droeg zijn sheriffs op om in Tower een speciaal verblijf te bouwen voor het dier en zijn verzorger.

‘The King to the sheriffs of London, greeting. We command you, that of the farm of our city, ye cause (without delay) to be built at our Tower of London, one house of 40 feet long, and 20 feet deep for our elephant: providing, that it be so made, and so strong, that when need be, it may be fit and necessary for other uses. And the cost shall be computed at the Exchequer.’ Witness the King at Westminster, the 26th day of February (1255).

Er werd een houten gebouw van ruim 12m lang en 6m breed gebouwd voor de olifant en zijn verzorger. Alleen een nieuw verblijf vond de koning kennelijk niet genoeg voor zijn geliefde olifant. Het dier en zijn verzorger moesten alles krijgen wat zij redelijkerwijs nodig hadden, aldus de koning. Hij verwoordde deze ietwat vage opdracht als volgt:

‘The King to the sheriffs of London, greeting. We command you, that from the Feast of St. Michael, last past, and as long as you shall be sheriffs of London, and our elephant shall be there, ye shall find for him and his keeper necessaries, as there shall reasonably be need.’  Witness the King at Westminster, Oct. 2 (1256).

olifant door Matthew Paris
De olifant van Lodewijk IX. Bron: Matthew Paris, Chronica Majora II, Ms. 16 fol. ivr. (1235–1259). Parker Library, Corpus Christi College in Cambridge, Verenigd Koninkrijk.

De kroniekschrijver Matthew Paris (ca. 1200–1259) moet de menagerie in de Tower hebben bezocht en de olifant aldaar hebben bestudeerd. Er staat een vrij accurate tekening van de olifant en zijn verzorger in een van zijn kronieken, de Chronica Majora.

Helaas kwam de olifant in 1258 al te overlijden. Er deden verschillende speculaties de ronde over de doodsoorzaak van de olifant. Als oorzaak voor het plotselinge overlijden werd gezegd dat de olifant rode wijn te drinken had gekregen en dat olifanten hier niet tegen kunnen, een andere oorzaak zou het koude Engelse klimaat zijn waar de olifant niet tegen bestand zou zijn geweest. Hoe het ook zij, men moest na ruim drie jaar al afscheid nemen van ’s lands eerste olifant.

De koninklijke menagerie in de Tower heeft zo’n zes eeuwen bestaan, van 1204/1264 tot 1832. Onder koningin Elizabeth I (1533–1603) werd deze menagerie zelfs bij gelegenheid zo en dan opengesteld voor het publiek. De bezoeker moest een kleine donatie aan entreegeld betalen, hetzij in munt of een kleine hond of kat om aan de leeuwen te voeren.

Hollandse verzamelingen

Laat–middeleeuwse koningen, prinsen en edelen hadden allemaal een voorliefde voor leeuwen en volgden hiermee een eeuwenoude traditie. Men zag de leeuw als een koninklijk dier, een symbool van macht en kracht. Maar de archetypische ideale monarch van een middeleeuws rijk hield naast leeuwen ook nog andere dieren.

Het verlangen om zich te omringen met allerlei exotische dieren werd gevoed door de verhalen van de kruisvaarders en de dieren die zij met zich mee terug brachten, en de soms bizarre reisverslagen van wereldreizigers zoals Marco Polo. Hierover later meer. Naarmate de tijd verstreek begonnen ook lagere prinsen en de adel steeds vaker dieren te houden in menagerieën. Graven, hertogen en bisschoppen konden met hun dierenverzamelingen hun invloed en macht tonen aan de buitenwereld.

De graven van Holland

Sommige graven van Holland hadden dierencollecties. Graaf Willem IV (1317–1345) van Holland, Zeeland en Henegouwen, wiens zus Filippa van Henegouwen was getrouwd met de Engelse koning Edward III had een verzameling dieren aan het hof in Den Haag. In de periode 1337–1345 hield Willem IV in het ’s Gravenhof te ’s Gravenhage tenminste vijf leeuwen, twee beren, een dromedaris, honden, valken en papegaaien.

In de archiefstukken wordt vooral gesproken over de verzorging van de leeuwen en de beren. Er was niet alleen veel stro nodig om hun kooien mee te bedekken, er was ook veel vlees nodig om met name aan de leeuwen te voeren. Hiervoor moesten schapen worden geslacht. De beren, de leeuwen en hun verblijven werden onderhouden door een verzorger met de ‘artiestennaam’ Vos van der Lewen. Of hij ook daadwerkelijk met de dieren trainden en ze kunstjes liet uitvoeren om de gasten en bezoekers van het hof te vermaken, weet ik niet, maar dit zou heel goed mogelijk zijn.

Dieren werden ook gebruikt voor de favoriete vrijetijdsbesteding: de jacht. Het Haagse hof was ideaal gelegen vlakbij de duinrand. Men jaagde met wapens en met honden op wilde zwijnen, vossen, wolven en verder op klein wild en gevogelte. Voor het kleine wild en gevogelte werden haviken, valken en sperwers ingezet. Het gebeurde nog wel eens dat deze vogels wegvlogen, ondanks hun trainingen door beroepskrachten. In de rekeningen wordt een aantal malen melding gemaakt van fooien voor loopjongens die ‘mijns heren valke’ bijvoorbeeld hebben nagezeten tot in Amsterdam, of in Brabant of Vlaanderen nieuwe zijn gaan kopen.

In de archieven liggen ook veel rekeningen met betrekking tot het cadeau krijgen en geven van dieren. Graaf Willem VI (1365–1417) ontving in 1408 een dromedaris van de vrouwe van Egmond. Hij was kennelijk niet erg gehecht aan het dier, want hij schonk hetzelfde dier later zelf aan de hertogin van Brabant. De dromedaris was een heel exotisch dier dat uit het Oosten afkomstig was. Het werd gezien als een van de vele luxegoederen, waar het Haagse hof bepaald geen tekort aan had.

In 1416 kregen de dochter van Willem VI, Jacoba van Beieren (1401–1436) en haar echtgenoot de Franse prins Jan van Touraine (1398–1417) in Henegouwen bezoek van een ridder van het Griekse eiland Rhodos. Hij was in dienst van de koning van Cyprus, en had namens zijn heer verschillende oriëntaalse geschenken met zich meegebracht, waaronder een luipaard voor Jan van Touraine. Volgens de bronnen werd de luipaard begeleid door een page en een negerinnetje, die daarmee ook cadeau werden gedaan.

De hertogen van Gelre en Gulik

De hertogen van Gelre hadden ook vele dieren die een menagerie doen vermoeden. Ze hadden niet alleen vee, paarden, haviken, valken en jachthonden, maar ook exotische dieren. Bijna alle Europese hoven hadden een eigen ‘dijrgaerden’ of dierenpark. Een omheind terrein waar wilde en exotische dieren werden gehouden.

Tijdens zijn verblijf in Engeland in 1390 bezocht hertog Willem I van Gelre (1364–1402) de menagerie van de Engelse koning Richard II (1367–1400). Willem werd zelfs uitgenodigd om hier te jagen. Een klerk noteerde trots dat de hertog tijdens dit bezoek ‘eyn stuk wilds’ had geschoten. Om wat voor het dier het ging, valt niet te zeggen. De Engelse ‘dijrgaerden’ was waarschijnlijk een omheind park waar het wild ‘vrij’ kon rondlopen, zodat er op gejaagd kon worden wanneer dit de koning plezierde.

jacht livre de chasse
Een voorbeeld van de jacht. Bron: Gaston Phébus, ‘Livre de chasse’ (1387–1389), Ms. Français 616 folio 77, Département des manuscrits, Bibliothèque nationale de France in Parijs, Frankrijk.

Koning Richard II had ook een wildpark laten aanleggen bij Windsor. En natuurlijk hield hij ook leeuwen in de Tower van London, net zoals zijn voorgangers. Een bezoek aan de Tower om de dieren aldaar te bewonderen, stond vast en zeker op het programma voor de hertog van Gelre.

Het laten aanleggen van uitgebreide menagerieën en dierenparken begon een echte trend te worden. Het was gebruikelijk om een apart leeuwenverblijf te hebben, afgezonderd van de andere dieren. De hertogen van Gelre gingen hierin mee. Hertog Willem I hield ook leeuwen. Hij had een aantal ‘leuwenknechten’ of ‘leuwenwechter’ in dienst die de leeuwen verzorgden en bewaakten. Willem I had een apart ‘leuwenhuys’ in de vesting van Nijmegen en een in het kasteel Rozendaal. Het ‘leuwenhuys’ in het Valkhof in Nijmegen had zelfs een kleine toren die de toepasselijke naam ‘leuwen toerne’ kreeg en waaraan vlaggen en banieren konden worden opgehangen. Willems broer en opvolger hertog Reinald IV (1365–1423) erfde niet alleen de titel, maar ook de leeuwen en hun onderkomen. In 1404 liet hij het leeuwenverblijf in Rozendaal helemaal renoveren.

Valkhof te Nijmegen
Gezicht op het Valkhof te Nijmegen, Frans de Hulst (ca. 1645–1650). Rijksmuseum in Amsterdam.

We weten dat de hertogen van Gelre nog meer diersoorten hadden. Er waren grote verzamelingen met exotische vogels. Ieder kasteel of huis met tuinen had pauwen. In de archiefstukken wordt een verzorger met de naam Staverman genoemd. Hij heeft zijn hele leven voor witte pauwen gezorgd, met name op het kasteel in Rozendaal. Maar er werden ook andere vogelsoorten gehouden die het leven van met name de hertogin moesten veraangenamen. Catharina van Bourbon (1440–1469), die getrouwd was met hertog Adolf van Egmond (1438–1477), hield bijvoorbeeld graag tortelduiven op haar kamer. Vogels werden vaak ook meegenomen wanneer de hertogin van het ene kasteel naar het andere afreisde. In 1407 liet Marie van Harcourt (1380–1428), getrouwd met hertog Reinald IV, haar vogels overbrengen van Grave naar Kaster.

Er werden ook vinken gehouden en papegaaien. Herman de ‘papengayenmeister’, in de archiefstukken ook wel ‘Hermen papengaye’ genoemd, was verantwoordelijk voor de verzorging van deze vogels. Er worden nog meer vogels genoemd in de archiefstukken. Zo heeft de hertog van Gelre een kraanvogel cadeau gekregen en ook werden er reigers gehouden bij het Valkhof te Nijmegen.

En dan waren er ook nog apen. In 1380 kreeg Catharina van Beieren–Holland (1360–1400), getrouwd met de eerder genoemde hertog Willem I, een aapje cadeau die voorkomt in de regenwouden van Afrika. In 1396 werd er een klein aapje naar de hertog gebracht vanuit Brugge, en in 1421 nog eens. In 1430 liet de tolgeld–inner van Lobith een speciaal ‘huys’ voor apen bouwen bij het kasteel. Lobith was een van de favoriete residenties van hertogin Catharina en apen verbleven vaak aan haar hof.

Tot slot werden er aan het hof van de Gelderse hertogen ook beren, bevers, fretten (voor de jacht) en herten gehouden. Hertog Reinald hield in 1405 zelfs een kameel aan zijn hof. Omdat het dier niet gewend was aan het koude en vochtige noordelijke klimaat, kreeg het dier een kleed te dragen zodat hij het niet te koud zou krijgen en hij beschermd werd tegen eventuele regen.

De enige standaard–exotische dieren waren de papegaaien, apen en leeuwen. Een beetje hofhouding had deze dieren in bezit. Ook hazewindhonden, herten en valken werden als standaard beschouwd en ingezet voor de jacht. Voor de dames waren de duiven, pauwen en zangvogels dieren die standaard gehouden werden voor gezelschap. Er was wel een drang of een verlangen naar exclusiviteit, maar tegelijkertijd ook een drang om andere Europese hoven te imiteren om er niet voor onder te doen.

Er waren duidelijke verschillen in de diersoorten waarmee een prins of hertog zich omringde en de diersoorten die de dames prefereerden. De zangvogels, en de dieren met een zekere amusementswaarde zoals de apen, werden vooral door de prinses of hertogin gehouden. De wilde dieren, zoals de leeuwen, beren, roofvogels en alle andere dieren die konden ingezet voor de jacht, waren het domein van de prins of hertog. De graven van Holland en de hertogen van Gelre konden zich met hun dierenverzamelingen meten aan de andere Europese vorsten en prinsen. Zij konden met trots hun verzamelingen tonen aan gasten en aan gezanten.

De Chinese tuinen door de ogen van Marco Polo

In de late dertiende eeuw bezocht de Venetiaanse koopman en ontdekkingsreiziger Marco Polo (ca. 1254–1328) de stad Kinsai, het huidige Hangzhou. Het Chinese rijk werd vanaf 1279 geregeerd door keizer Kublai Khan (1215–1294), de kleinzoon van Genghis Khan (1162–1227) en stichter van de Yuan–dynastie (1279–1368) in dertiende–eeuws China.

Polo was vooral onder de indruk van het paleis en de daarbij horende tuinen die tezamen een omtrek hadden van ongeveer 16km². Dit hele gebied was op te delen in drie stukken: Het eerste deel was een luxueus paviljoen; het tweede deel was een ommuurde binnenhof en de koninklijke kamers, er was een overdekte galerij van zes passen breed die van de binnenhof naar een groot meer leidde. Daarnaast waren er in dit deel nog tien binnenplaatsen aan weerszijden van de hoofdgang. Aan elke van deze twintig binnenplaatsen lagen vijftig huizen en ieder huis had een eigen tuin. Het derde deel bestond uit een grote ommuurde tuin van ongeveer 13km².

Polo schreef hierover: ‘Tweederde van de omheining is aangelegd met meren die gevuld zijn met vissen en bosjes en prachtige tuinen waarin alle denkbare soorten fruitbomen zijn geplant en waarin allerlei soorten dieren leven, zoals reebokken, herten en hertenbokken, hazen en konijnen. Hier brengt de koning (Polo spreekt hier over de vroegere koning Facfur) graag zijn tijd door met zijn jonkvrouwen, deels in koetsen of te paard en geen man komt hier ooit binnen. Hij laat zijn dames jagen met honden op de dieren in zijn tuin.’ Il Milione/Livre des merveilles/The Travels of Marco Polo, Boek 2, Hoofdstuk 77.

livre des merveilles
Bron: Livre des merveilles (ca. 1400–1420). Ms. Français 2810 folio 197r., Département des Manuscrits. Bibliothèque nationale de France in Parijs, Frankrijk.
livre des merveilles
Bron: Livre des merveilles (ca. 1400–1420). Ms. Français 2810 folio 197r., Département des Manuscrits. Bibliothèque nationale de France in Parijs, Frankrijk.

In Xanadu of Shang–tu stond het zomerpaleis van Kublai Khan die de zomers in Kinsai (Hangzhou) veel te heet vond en daarom in de zomers naar het noorden trok. Hier bouwde Khan zijn paleis. Waar het paleis aan de stadsmuur grensde, werd een andere muur doorgetrokken van het paleis en ommuurde zo een park van ongeveer 13km². De enige toegang tot dit park kwam vanuit het paleis. Het park had verschillende bronnen en beken, en er waren graslanden.

Marco Polo schreef hierover het volgende: ‘Hier houdt Khan zijn wild – allerlei soorten dieren, zoals reebokken en herten die het voedsel zijn voor zijn giervalken en andere valken die hij gevangen houdt. Alleen het aantal giervalken telt al meer dan tweehonderd. Een keer per dag komt Khan zijn dieren in de kooien inspecteren. Vaak komt hij zijn park binnen met een luipaard of panter. Als hij zin heeft laat hij dit dier los om op reebokken en herten te jagen voor zijn giervalken.’

livre des merveilles
Bron: Livre des merveilles (ca. 1400–1420). Ms. Français 2810 folio 31v., Département des Manuscrits. Bibliothèque nationale de France in Parijs, Frankrijk.
livre des merveilles
Bron: Livre des merveilles (ca. 1400–1420). Ms. Français 2810 folio 31v., Département des Manuscrits. Bibliothèque nationale de France in Parijs, Frankrijk.

Middenin dit omsloten park stond een prachtig bos en hierin had Khan een groot tweede paleis laten bouwen uit riet en uit stokken. Van binnen was het prachtig versierd met decoraties van beesten en vogels. Khan hield in het park ook luipaarden, panters, leeuwen, tijgers, lynxen, wilde ezels, nijlpaarden en olifanten. Khan verbleef volgens Polo alleen in de maanden juni, juli en augustus in dit paleis. Het paleis van riet en stokken werd opgetrokken voor zijn komst en weer afgebroken na zijn vertrek.

Khan vertrok elk jaar op 28 augustus. Hij had een stoeterij van sneeuwwitte paarden ‘zonder ook maar een vlekje van enige kleur’. Alleen al het aantal sneeuwwitte merries liep tot over de 10.000. Astrologen en afgodendienaars hadden de grote Khan verteld dat hij ieder jaar op 28 augustus een plengoffer moest brengen met de melk van deze merries. Hij moest dit in de lucht gooien en op de aarde zodat de ‘geesten’ hun deel van de melk te drinken kregen. Zij moesten hun deel krijgen, alleen dan werden al Khans eigendommen, zijn mannen en zijn vrouwen, zijn dieren en zijn vogels, zijn gewassen en al het andere, beschermd. Behalve dit ritueel is het heel goed mogelijk dat er nog dieren werden geofferd.

In de jaren en eeuwen die volgden bleven de Chinese keizers dieren verzamelen. Hoe exotischer en vreemder, hoe beter. In 1417 stuurde keizer Yongle of Yung–Lo (1360–1424) van de Ming–dynastie bijvoorbeeld nog een expeditie naar Afrika om daar een giraf te vangen voor zijn verzameling die op dat moment al een zebra telde en enkele andere Afrikaanse dieren.

De Vroegmoderne Tijd

De menagerie bleef populair bij de elite. In de zestiende eeuw gingen veel Italiaanse aristocraten in de tuinen van hun residenties aan de rand van de stad ook exotische dieren houden. De echte bloei van menagerieën kwam nadat koning Lodewijk XIV van Frankrijk (1638–1715) van het jachtpaviljoen in het park van Versailles in 1662 een omheind complex liet bouwen voor het houden van exotische dieren.

De koninklijke menagerie van Versailles was het eerste grote bouwproject van Lodewijk XIV. Het werd gebouwd in 1664 en in datzelfde jaar werden de eerste dieren er in ondergebracht. De menagerie was in 1670 pas helemaal klaar. Het was gesitueerd aan de zuidwestkant van het park, en was in de barokstijl gebouwd. In het centrum van de menagerie stond een paviljoen en eromheen liepen wandelpaden. Buiten de wandelpaden waren allerlei omheiningen en kooien geplaatst. Iedere omheining had aan één kant een huis, een stal of een kooi voor de dieren, en de overige drie zijden waren muren. Dit ontwerp bleek erg populair bij de vorstenhuizen van Europa en zou in ieder geval worden overgenomen door de Habsburgers in Schönbrunn in Wenen. Hierover later meer.

Menagerie Versailles 17e eeuw
Ingekleurde gravure van ‘de achtertuin’ van de koninklijke menagerie van Versailles gedurende de regeerperiode van Lodewijk XIV, door Antoine D’Aveline (voor 1743).

Hollands glorie

De laatste Nederlandse stadhouder Willem Batavus V (1748–1806) had een menagerie bij het Kleine Loo in Den Haag. Willem had een verzameling dieren van zijn vader geërfd waaronder een collectie van exotische vlinders. De meeste dieren van zijn menagerie waren schenkingen van zeevarende compagnieën en van individuele zeevarenden. De collectie bestond onder andere uit een orang–oetang uit Borneo (de eerste in Europa), een chimpansee, de olifanten Hans en Parkie, de inmiddels uitgestorven Quagga (soort zebra) en de Mauritius blauwe duif.

Hans en Parkie
Tekening van de olifanten Hans en Parkie van Stadhouder Willem V (1795). Bron: CODA in Apeldoorn.

Deze menagerie werd beheerd door de natuurhistorisch onderzoeker en curator Aernout Vosmaer (1720–1799). Vosmaer liet van alle dieren uit de collectie gedetailleerde tekeningen maken en bundelde deze in het boek Regnum Animale. In 1804 verscheen postuum zijn boek Natuurkundige beschryving eener uitmuntende verzameling van zeldsaame gedierten, bestaande in Oost– en Westindische viervoetige dieren, vogelen en slangen, weleer leevend voorhanden geweest zynde, buiten den Haag, op het Kleine Loo van Z.D.H. den prins van Oranje–Nassau.

In 1786 verhuisde de menagerie met Willem V mee naar het jachtverblijf Het Loo bij Apeldoorn. Vosmaer bleef achter in Den Haag als directeur van het natuurhistorisch kabinet. Toen Willem V in 1795 naar Engeland vluchtte vanwege de Franse bezetting, werd Vosmaer uit zijn functie ontheven. De dieren uit de menagerie werden net als de overige bezittingen van de stadhouderlijke familie geconfisqueerd door de Fransen en meegenomen naar Parijs. De dieren, waaronder een paar giraffen en de twee olifanten Hans en Parkie die ooit waren geschonken door handelaren op Ceylon, werden op schuiten via de binnenwateren naar Parijs verscheept. Daar sleten zij hun laatst jaren in de dierentuin Ménagerie du Jardin des Plantes.

Champsdemarsolifantenwillemv
‘De lotgevallen van Hans en Parkie. De Ceylonsche olifanten van standhouder Willem V. Optocht van de veroverde wilde dieren op het Champs de Mars ter gelegenheid van het vrijheidsfeest te Parijs op 28 juli 1798.’ Bron: Weekblad ‘Buiten’ (1915).

Dieren bleven een geliefd geschenk en niet alleen onder vorsten onderling. Dergelijke geschenken hadden natuurlijk bijbedoelingen, of misschien moeten we zeggen één bedoeling – het onderhouden van vriendschappelijke relaties tussen vorsten, regeringen en staten. In het geval van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588–1795) ging het meestal om het onderhouden van goede handelsrelaties of de daartoe dienende protectie. Het verhaal hieronder beschrijft de planning en uitvoering van het leveren van geschenken aan de Dei (heerser) van Algiers en de Russische keizerin Anna (1693–1740) en de moeite die kostte om deze te overhandigen.

Een lange en moeizame reis

Op 19 april 1734 waren de Staten–Generaal bijeengekomen om zich te bezinnen op een verzoek van Paulus Paravicini, de consul van Algiers. De consul had er bij de Staten op aangedrongen om enkele geschenken aan de Dei van Algiers te geven, om ‘de Vreede met deselve [te] conserveren’. Na wat gemor stemden de Statenleden hiermee in, maar de rekening mocht niet meer bedragen dan zesduizend gulden en het aanbieden van de geschenken diende gepaard te gaan met een dringend gesprek over de ‘lossing der slaven’; over het scheepsvolk dat door kaping in handen was gevallen van de Algerijnen.

De geschenken waren niet bedoeld ‘enckel en alleen om te voldoen aen de begeerte van den Deij, aen wien in het voorleden jaer mede verscheide praesenten gedaen sijn, en daardoor een voet leggen om jaerlijk een diergelijk aensoeck te krijgen’, zo lieten de Staten uitdrukkelijk notuleren.

De geschenken voor de Dei zouden met een schip van de Amsterdamse Admiraliteit via Lissabon worden verzonden en de Staten wilden van deze gelegenheid gebruik maken om in Algiers een leeuw en twee tijgers aan te schaffen en deze dieren mee terug te nemen naar de Republiek. De Russische keizerin Anna had de Republiek namelijk om deze dieren gevraagd. Op 21 juni 1734 werd dit lijstje nog eens aangevuld met twee paarden. De Staten waren vergeten dat de keizerin hen had verzocht om haar ‘een paar fraije jonge Barbarische paerden, te weten een hengst en een merrie te laten besorgen’.

Op 1 augustus 1734 gingen twee schepen van de Amsterdamse Admiraliteit voor anker in de baai van Algiers. De commandeur Dirk Roos bracht verscheidene geschenken namens de Republiek voor de Dei mee, zoals ‘een diamanten ring, goud stof, laaken’ en dergelijke meer. Ruim drie weken later keerde hij weer huiswaarts. Als alles volgens plan is gegaan dan is hij op 26 augustus vertrokken. Aan boord had hij ‘buyten de manne leeuw en twee Tygers […] een Leeuwe en een Tygervel’. De dieren waren kennelijk cadeau gedaan door de Dei, die dikwijls leeuwen of andere wilde dieren als tegengeschenk gaf.

De meeste dieren overleefden een lange zeereis niet en stierven aan boord. Voor de dieren die de Republiek wel levend bereikten, werd normaal gesproken door loting een nieuwe eigenaar gezocht. Of dat in dit geval ook met het leeuwen– en tijgervel is gebeurd, is niet bekend. De levende dieren hadden in ieder geval al een andere bestemming, namelijk Sint–Petersburg, Rusland.

Op 30 oktober 1734 vergaderden de Staten–Generaal over een brief van het College ter Admiraliteit te Amsterdam. Deze brief deelde mee dat ’s Lands schip van oorlog ‘De Noordwijk Op Zee’ op de rede van Texel lag met: ‘in goeden staet aan boord hebbende de twee tijgers […] sijnde de manne Leeuw volgens berigten onderweeg tusschen Algiers ende Mallaga gestorven’. De twee ‘barbarische’ paarden bevonden zich eveneens op de rede van Texel, op ’s Lands schip ‘Watervliet’ onder kapitein Roos.

Overwinteren in Holland

Het moment van aankomst van de dieren was nogal ongelukkig. De Staten–Generaal hadden de dieren ‘bij de eerste bequame gelegentheijd welke daar toe sullen kunnen becomen’ naar Sint–Petersburg willen sturen, maar de winter stond al voor de deur. Dit betekende dat de Oostzee zou bevriezen en Sint–Petersburg feitelijk onbereikbaar werd voor schepen. De tijgers en de paarden moesten dus overwinteren in de Republiek. Voor de paarden zal een onderkomen niet zo moeilijk te vinden zijn geweest. De VOC (Vereenigde Oostindische Compagnie, 1602–1800) en de WIC (West–Indische Compagnie, 1621–1674 en 1675–1792) hadden eigen stallen die speciaal gebouwd waren voor meegebrachte (exotische) dieren. Of de Admiraliteit ook over eigen stallen beschikte is niet bekend.

De binnenplaats van de herberg ‘Blaauw Jan’ op de Kloveniersburgwal in Amsterdam, met dieren van de menagerie (1751). Bron: Stadsarchief Amsterdam.

Het is heel goed mogelijk dat de beide tijgers hebben overwinterd in de menagerie van de herberg ‘Blaauw Jan’ aan de Kloveniersburgwal 87 in Amsterdam. De uitbater Jan Westerhoff had wel vaker gevaarlijke dieren in huis. Twee jaar later in 1736 had hij ‘een grote leeuw van vijf jaar oud, die grommend over een stokje sprong, dat de dienstbode vasthield’. Klanten van de herberg en bezoekers van deze menagerie maakten vooral melding van ‘de leeuwen en de panters en incidenteel een tijger’ die in hokken langs de zijkanten van de tuin waren ondergebracht’. Als de tijgers van keizerin Anna hier hebben overwinterd dan moeten ze te bezichtigen zijn geweest. Wat wel vaststaat is dat een van de tijgers de winter niet heeft overleefd.

Op 22 april 1735 kon de Admiraliteit van Amsterdam Marcelis De Swart, de gezant in Sint–Petersburg, berichten dat de dieren waren ingescheept op het koopvaardijschip ‘Stad Coningsbergen’, onder schipper Matthijs Pieterse. In de brief gaf men ook alvast een beschrijving van de paarden: ‘beide zijn vier jaar oud, de hengst heeft donker silver couleur hair, en swart graauwe manen en twee witte kringen om de voorvoeten, de merrie is ligt castanjebruijn met een smal blesje, en de linker agtervoet is wit tot aan de koot.’

Op 6 mei 1735 passeerde Matthijs Pieterse met zijn schip de tol in de Sont. Daar werd zijn lading geregistreerd voor de tolheffing: katoen, wijn, papier, indigo, olie, suiker, rozijnen, kabeljauw en nog veel meer. De paarden en de tijger werden hier niet geregistreerd, terwijl Pieterse de dieren wel degelijk aan boord had genomen. Misschien dienden de dieren als ballast? Op ballast en/of op vorstelijke geschenken zoals wilde exotische dieren werd hier kennelijk geen tol geheven want de dieren zijn niet terug te vinden in de stukken.

In Sint–Petersburg zat de Nederlandse gezant, Marcelis De Swart, de komst van de dieren af te wachten. Hij was al die tijd door eerder genoemde brieven op de hoogte gehouden van alle ontwikkelingen omtrent de dieren. Eind mei schreef De Swart aan de griffier van de Staten–Generaal dat de schipper bij het eilandje Kronstadt, enkele tientallen kilometers voor Sint–Petersburg, voor anker had moeten gaan omdat hij vanwege zijn ballast niet verder kon, de haven van Sint–Petersburg was te ondiep.

De vraag was nu of de schipper de dieren mocht lossen in Kronstadt? Volgens De Swart was een bediende van de ‘Overkamerheer’ van keizerin Anna de paarden gaan halen om ze ‘herwaarts (naar Sint–Petersburg) te geleijden’ en had admiraal Thomas Gordon in Kronstadt van hogerhand opdracht gekregen om ‘de tijger met een bequaam vaartuijg’ eveneens ‘herwaarts’ te sturen.

Toen de tijger en de paarden eindelijk op hun eindbestemming waren aangekomen, spoedde De Swart zich keizerin Anna om haar daarvan kennis te geven, en haar te vragen of ze haar nieuwe dieren wilde komen bekijken. De keizerin bezichtigde de dieren en zij was, zo schreef De Swart, ’ten uytersten over de fraaijheid van deselve vergenoegt’.

keizerin Anna van Rusland
Portret van keizerin Anna van Rusland, Louis Caravaque (1730). Tretyakov Gallery in Moskou, Rusland.

Beleefdheden en dankbetuigingen gingen over en weer, maar de keizerin liet wel weten dat zij alsnog graag een leeuw en een tweede tijger hoopte te ontvangen van de Staten. Hare Majesteit gaf te kennen, ‘dat het haar ten uiterste leed was dat de Leeuw en een Tijger gestorven waaren’, en ze vroeg de Staten ‘wanneer het mogt gebeuren, dat soodaanige dieren uyt Barbaryen ontfingen, of overgebragt wierden, die aan Hare Majesteit te willen laaten toecoomen, waardoor aan Haar een besonder Plaisier geschieden zoude’.

Keizerin Anna had de leeuw willen hebben als een partner voor de leeuwin die ze van de Perzische koning cadeau had gekregen. De paarden waren bestemd voor Graaf Biron, haar secretaris, overkamerheer en minnaar. De keizerin was nog niet helemaal tevreden. Ze wilde dat de meegereisde dierenoppasser kon aanblijven, zolang hij nog niet terug ging naar huis. De Swart kon dit moeilijk weigeren en kreeg zo dierenoppasser Hendrik Hitteling of Hetling in zijn ambtswoning te logeren.

Hitteling paste waarschijnlijk alleen op de tijger, want graaf Biron beschikte waarschijnlijk over genoeg paardenverzorgers. Als Hitteling met Pieterse mee teruggevaren is naar de Republiek, dan moet hij tot ongeveer eind augustus in de Republiek zijn gebleven, Pas op 24 september passeerde Pieterse weer de Sont–tol op weg naar huis. Of Hitteling mee was, zijn taken als verzorger had overgedragen aan een ander en wat er van de tijger geworden is, is niet bekend.

De lange en moeizame reis van de tijger en de paarden was geen uitzondering. Alle reizen met dieren waren lang, traag, moeizaam en niet zonder gevaar (voor zowel mens als dier). Twee van de meest opvallende en best gedocumenteerde verhalen over reizende dieren, zijn die van Clara de neushoorn en Zarafa de giraf.

Clara de neushoorn

Een van de exotische dieren die grote bekendheid vergaarde was de neushoorn Clara. Het verhaal van Clara is goed gedocumenteerd en ze is veel beschreven en geportretteerd door kunstenaars uit heel Europa.

Clara de neushoorn door Petrus Camper
Clara de neushoorn, door Petrus Camper (1747/1748). Bron: Collectie van de Universiteit van Amsterdam.

Het verhaal van Clara is onder andere opgetekend in Glynis Ridley’s boek Clara’s Grand Tour: Travels with a Rhinoceros in Eighteenth century Europe (2005). Clara kwam als ca. driejarige in 1741 naar Leiden samen met kapitein Douwe Mout van der Meer (1705–1775), die haar in Bengalen cadeau had gekregen van de toenmalige VOC-directeur Jan Albert Sichterman (1692–1764).

In de daarop volgende jaren (in ieder geval vanaf 1744) reisde Van der Meer Europa rond, samen met Clara in een speciaal voor haar gemaakte kar. Clara was overal te bezichtigen, bijvoorbeeld in Hamburg, Wenen, Warschau, Zürich, Kopenhagen, Parijs, Rome, Venetië en ga zo maar door. Op de houtsnede hieronder zien we niet alleen Clara en het publiek dat betaald heeft om haar te kunnen bewonderen, maar zien we ook een deel van de speciale kar waarin Clara werd vervoerd.

houtsnede Clara de neushoorn
Clara in Zurich in 1748. Houtsnede door David Redinger (1748). Bron: Collectie van de Zürich Zentralbibliothek in Zürich, Zwitserland.

Clara was niet alleen in het buitenland te bewonderen. De Nederlandse arts, anatoom, fysioloog, zoöloog, antropoloog en paleontoloog Petrus Camper (1722–1789) zou Clara in 1747 of 1748 getekend hebben in Leiden en Clara zou in 1756 op de Haarlemse kermis hebben gestaan. Clara’s reis eindigde abrupt in 1758 in Londen waar ze onverwachts kwam te overlijden. Ze was toen bijna twintig jaar oud. Door haar bekendheid in heel Europa is de prent hieronder gemaakt met onderschriften in vier talen.

gravure Clara de neushoorn
Gravure van Clara de neushoorn (1747). Rijksmuseum in Amsterdam.

Het Nederlandstalige onderschrift luidt als volgt: ‘Waare Afbeelding van Een leevendighe Renoceros of Naashoorn die int Jaar 1741 als hel drie Jaar oud is geweest door den Capteyn Douwemout van der meer uyt Bengalen in Holland is overgebragt en is in Asia gevangen int Gebiet van den Grote Mogul in Landschapp Assem’. Dit onderschrift staat ook geschreven in het Latijn, Frans en Engels.

Verder wordt op deze gravure nog vermeld ‘dat bovem genoemde dier is geweest in de maant may 1741, 8½ jaar oud en 5 voet en 7 duym hoog en 12 voet lang en 12 voet dick.’ Er is een discrepantie in de leeftijden die genoemd worden. De leeftijd die hier genoemd wordt komt niet overeen met de genoemde leeftijd van drie jaar in de overige onderschriften. Over het algemeen wordt aangenomen dat Clara ongeveer drie jaar oud moet zijn geweest toen zij voor het eerst in Nederland aankwam.

Clara de neushoorn in Venetië
The Rhinoceros, Pietro Longhi (1751). The National Gallery in Londen, Verenigd Koninkrijk.

Zarafa de giraf

De Franse koning Charles X (1757–18360) kreeg in 1827 een giraf cadeau van de Ottomaanse onderkoning van Egypte, Mehmet Ali Pasha (1769–1849) in de hoop de Franse koning over te halen om te stoppen met het steunen van de Grieken in de onafhankelijkheidstrijd die zij voerden tegen de Turken. De giraf die voor de Franse koning was bestemd, was Zarafa.

Zarafa was een Nubische vrouwtjesgiraf. Ze werd als jong dier gevangen genomen door Arabische jagers, vlakbij Sennar in Sudan en werd daarna op de rug van een kameel naar de hoofdstaf Karthoum gebracht. Vanuit Karthoum (waar de Witte Nijl en de Blauwe Nijl samenkomen) ging de reis per boot verder over de Nijl naar Alexandrië in Egypte. Een reis van een paar duizend kilometer.

studie van giraf
Een studie van de giraf. Zarafa met haar verzorger Hassan, door Nicolas Huet de Jongere (1827).

Zarafa had drie ‘reisgenoten’ die met haar meegingen. Deze reisgenoten waren drie koeien die haar elke dag voorzagen van zo’n 25 liter melk. Daarnaast reisden ook Hassan, een Arabische verzorger en een Sudanese bediende van de Franse consul in Egypte met de naam Atir, met Zarafa mee. In Alexandrië gingen Zarafa, de koeien en de twee verzorgers aan boord van een schip met als bestemming Marseilles. Omdat Zarafa zo lang was en ze niet in het ruim van het schip paste, moest er een gat in het dek worden gemaakt waar ze haar hoofd door kon steken en zo toch rechtop kon staan gedurende de reis.

Na een zeereis van 32 dagen, kwamen Zarafa en haar reisgenoten op 31 oktober 1826 eindelijk in Marseilles aan. Omdat men een tweede lange zeereis om het Iberische schiereiland (Spanje en Portugal) en over de Atlantische oceaan te riskant vond, en men ook niet goed wist hoe een giraf anders in Parijs te krijgen, werd besloten dat Zarafa en haar reisgenoten de reis naar Parijs te voet moesten afleggen, een reis van meer dan 800km. Deze lange voettocht is prachtig en meeslepend beschreven door Michael Allin in zijn boek Zarafa. A Giraffe’s True Story (1998).

de reis van Zarafa
De reis van de giraf Zarafa, nabij Arnay–le–Duc, door Jacques Raymond Brascassat (1827).

Gezien de late aankomst van Zarafa, voor de tijd van het jaar, kon het reisgezelschap niet meteen verder reizen. Ze moesten eerst overwinteren in Marseilles. Omdat men vreesde dat Zarafa niet goed tegen de kou zou kunnen, kreeg ze een mantel om haar warm te houden en ook speciale schoentjes voor om haar poten. Op 20 mei 1827 konden Zarafa en haar gevolg eindelijk aan de reis beginnen, die uiteindelijk 41 dagen in beslag zou nemen. Overal waar ze kwam, in iedere stad, ieder dorp en elk gehucht, stroomden de mensen naar buiten om haar te bewonderen.

In Parijs nam ze haar intrek in de Jardin des Plantes. Ze verbleef hier achttien jaar, samen met haar verzorger Hassan, tot ze stierf op 12 januari 1845. Haar lichaam werd opgezet en tentoongesteld, eerst in de foyer van de Jardin des Plantes en later verhuisde ze naar het Natuurhistorisch Museum van la Rochelle, waar ze vandaag de dag nog steeds staat.

Zarafa
Zarafa. Natuurhistorisch Museum van la Rochelle, Frankrijk. Foto: Selbymay (2013).

Open voor publiek

In de zestiende en vooral in de zeventiende en achttiende eeuw ontstonden er overal menagerieën. Dit waren niet alleen de koninklijke en aristocratische menagerieën. Er kwam een snelle opmars aan menagerieën die bestemd waren voor het grote publiek. Er ontstonden verschillende menagerieën waarin showmensen met hun dieren rondtrokken langs de verschillende steden van Europa (en veel later ook in Amerika). De dieren werden tentoongesteld op beurzen, kermissen en andere evenementen. Deze rondreizende menagerieën waren de voorlopers van het circus dat pas in de negentiende eeuw werd geïntroduceerd. Het grote verschil met de koninklijke en aristocratische menagerieën was dat deze ‘nieuwe’ dierencollecties waren opengesteld voor het grote publiek. Nu kon bijna iedereen de exotische dieren komen bekijken en bleef dit ‘voorrecht’ niet alleen de koningen en de adel voorbehouden.

De opkomst van de burgerij

De Vroegmoderne tijd is de periode van de burgeremancipatie in West–Europa. Dit kwam mede tot stand door een toenemende welvaart en goede contacten met andere streken dankzij een uitgebreid handelsnetwerk. De burgers werden steeds welvarender, en wilde meer inspraak en meer vrijheden.

De burgers van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vormden een sociale klasse die in de Staten vertegenwoordigd werd in de derde stand. Samen met de burgers uit Engeland liepen zij voorop in Europa wat betreft hun (beperkte) invloed. In Frankrijk hadden de burgers nog altijd te maken met een absoluut vorst wat in 1789 tot een enorme botsing zou leidden die we kennen als de Franse Revolutie. De Franse burgers eisten ‘vrijheid, gelijkheid en broederschap’, ideeën die zich zouden verspreiden over de rest van Europa.

Overal wilden burgers gehoord worden, meetellen en mee kunnen beslissen. De burgerij wilde een samenleving waarin de macht van de kerk en de staat werd beperkt, en een samenleving waarin de vrijheden van burgers, de burgerrechten werden beschermd. Er moest een grondwet komen waarin alle grondrechten van elke burger werden opgesteld en vastgelegd. De eis van gelijke rechten uitte zich ook op andere vlakken dan alleen de politiek.

Wat de menagerieën en dierentuinen betreft zien we in deze periode weer een duidelijke verschuiving optreden. Met de opkomst van de burgerij kwamen ook de eerste dierentuinen (zoals wij die kennen) tot stand. Deze nieuwe dierentuinen waren open voor het publiek. Iedereen die zich een toegangskaartje kon veroorloven, kon zich gaan vergapen aan allerlei wilde en exotische dieren. De dieren waren niet langer een privilege of het privébezit van de vorsten en de adel. In de Vroegmoderne tijd ontstonden dierentuinen die voor iedereen waren.

De Verlichting

Een andere belangrijke factor die heeft bijgedragen aan het ontstaan van deze nieuwe dierentuinen, is de komst van de Verlichting. Dit was een cultureel–filosofische stroming als reactie op het autoriteitsgeloof – het geloven op het gezag van anderen (de geestelijkheid, de adel, de vorst). De Verlichting stond voor de bevordering van kennis, wetenschap, filosofie etc. Het was een periode waarin geloof en traditie plaatsmaakten voor logica en rede.

Verlichte burgers waren erg kritisch over de kerk, het bestuur en de samenleving als geheel en wilden deze laatste verbeteren. Zij hoopten dit te bereiken door onder andere oude wetten te hervormen en aan te passen aan de rede en aan natuurrechten. Natuurrecht is het idee dat voor iedereen, ongeacht plaats of tijd, dezelfde rechten gelden omdat ze door de ‘natuur’ gegeven zijn en niet door de mens. Fundamentele rechten, zoals mensenrechten, werden lange tijd als natuurrecht beschouwd. Er waren ook verlichte denkers, die hier niet in geloofden en meenden dat alleen mensen wetten konden maken.

Overal in Europa gaven burgers te kennen dat de oude samenlevingen van weleer voorbij waren en dat er een nieuwe samenleving moest komen waarin het volk soeverein was. Een samenleving waarin iedereen gelijk was en iedereen dezelfde rechten had – ook als het om de toegang tot wilde en exotische dieren ging.

De Verlichting zorgde tevens voor een wetenschappelijke interesse in dieren. In de dierentuinen ging men dieren bestuderen zoals we eerder hebben gezien bij de Grieken. Na eeuwen van vermaak ontstond er dankzij de Verlichting weer een oprechte wetenschappelijke interesse voor dieren, die na verloop van jaren (en eeuwen) ook te zien zou zijn in de verzorging van dieren en het dierenwelzijn. Maar dit gebeurde niet van de ene op de andere dag.

Het ontstaan van de dierentuin

Tiergarten Schönbrunn

De oudste dierentuin van Europa die nog steeds bestaat is de Tiergarten Schönbrunn in Wenen. Deze dierentuin is in 1752 ingericht door de Nederlandse tuinder Adrian van Stekhoven (1705–1782) en is ontstaan uit de menagerie van de Habsburgse monarchie. Opdrachtgever van deze keizerlijke menagerie was Franz I, Stephan van Lotharingen, keizer van het Heilige Roomse Rijk (1708–1765) en echtgenoot van Maria Theresia van Oostenrijk (1717–1780).

Deze dierentuin was in eerste instantie alleen bedoeld voor de keizerlijke familie, hun gasten en de adel die aan het hof verbleven. Wie de film Sissi heeft gezien, weet misschien nog dat Romy Schneider die de rol van de jonge keizerin Elizabeth van Oostenrijk (1837–1898) speelde, op de eerste ochtend in het paleis al heel vroeg in haar nachtjapon en met losse haren van kamer naar kamer loopt, op zoek naar de dieren van de dierentuin waarover ze zoveel gehoord heeft.

De dierentuin maakte deel uit van de tuinen van het paleis Schönbrunn en was om een centraal gelegen paviljoen aangelegd waar het keizerlijk paar graag ging ontbijten. Hier werden dertien dierenverblijven gecreëerd die als taartpunten om het paviljoen heen lagen. De dierenverblijven werden gebouwd door de architect Jean Nicolas Jadot de Ville-Issey (1710–1761). Tot laat in Maria Theresia’s leven bleef de dierentuin alleen toegankelijk voor de keizerlijke familie en haar gasten. Toch werden er wel eens uitzonderingen gemaakt. Schoolklassen konden bijvoorbeeld toegang krijgen tot de dierentuin. In 1778 werd de dierentuin samen met een deel van het paleis en het park op zondagen opgesteld voor het publiek, maar dan wel alleen voor ‘anständig gekleidete Personen’ oftewel mensen die fatsoenlijk gekleed waren.

Tiergarten Schönbrunn
De dierentuin voor zeldzame dieren in Schönbrunn. ‘La Menagerie’, JMP et Roy à Schönbrunn.

Ménagerie du Jardin des Plantes

In Parijs werd in 1793 een dierentuin binnen de al bestaande Jardin des Plantes ingericht door de Franse schrijver, ingenieur, wereldreiziger, botanicus en professor in de zoölogie Jacques–Henri Bernardin de Saint–Pierre (1737–1814). Deze dierentuin kreeg de toepasselijke naam ‘Ménagerie du Jardin des Plantes’. Deze zoölogische tuin is de op een na (na Schönbrunn) oudste dierentuin ter wereld. Op 11 december 1794 opende deze Ménagerie officieel haar deuren voor het grote publiek.

Voor het zover was moest de nieuwe dierentuin eerst worden gevuld met dieren. In 1793 zou de Franse Nationale Vergadering hebben bepaald dat particulieren hun collecties van exotische levende dieren moesten overdragen aan de menagerie in Versailles of de dieren laten doden en opzetten en ze vervolgens te doneren aan de onderzoekers van de Jardin des Plantes. Dit laatste zou nooit zijn gebeurd.

De koninklijke menagerie van Versailles (ménagerie royale) sloot haar deuren en op 26 april 1794 werden alle dieren overgebracht naar de Ménagerie du Jardin des Plantes, evenals de dieren uit de menagerie van het Château Raincy van de hertog van Orléans, die op 27 mei 1794 naar de nieuwe dierentuin werden overgebracht. Daarnaast werd de nieuwe dierentuin ook gevuld met dieren die afkomstig waren uit privéverzamelingen en van kermissen en circussen.

Rotonde met giraf en olifanten menagerie du jardin des plantes
Rotonde de la girafe et des éléphants. Muséum National d’Histoire Naturelle (MNHN), Direction des bibliothèques et de la documentation in Parijs, Frankrijk.

In de eerste drie decennia van de negentiende eeuw groeide de dierentuin uit tot de grootste dierenverzameling van Europa. De uitbreiding van de diersoorten was vooral te danken aan Franse ontdekkingsreizigers, functionarissen uit de Franse koloniën, donaties van particulieren en de dieren die geconfisqueerd waren (zoals Hans en Parkie) of geschonken (zoals Zarafa).

Hans en Parkie
De olifanten Hans en Parkie. Muséum National d’Histoire Naturelle (MNHN), Direction des bibliothèques et de la documentation in Parijs, Frankrijk.

De dieren die in de nieuwe dierentuin te zien waren, kwamen overal vandaan. Er waren olifanten, nijlpaarden, bruine beren, zwarte beren, ijsberen, bizons, leeuwen, tijgers, gorilla’s, chimpansees, zeehonden, zeeleeuwen etc. etc. Op 23 maart 1798 arriveerden de geconfisqueerde olifanten van de Nederlandse stadhouder Willem V, Hans en Parkie. Hans verbleef hier tot zijn dood in 1802 en Parkie tot haar dood in 1816. En in 1827 kwam de giraf Zarafa, samen met haar verzorger Hassan, naar de Ménagerie waar ze tot na haar dood in 1845 verbleef.

Zarafa
Zarafa (1827–1845), litho door A. Prévost en H. Gaugain. Muséum National d’Histoire Naturelle (MNHN), Direction des bibliothèques et de la documentation in Parijs, Frankrijk.

Jacques–Henri Bernardin de Saint–Pierre was vastbesloten om zo goed mogelijk voor de dieren te zorgen en om aan al hun behoeftes te voldoen. Hij plaatste de dieren om deze reden onder wetenschappelijk toezicht. Vele wetenschappers hebben de dieren bestudeerd. Er werden studies verricht op het gebied van anatomie, gedrag en bio–systematiek. Dit laatste is de bestudering van de verscheidenheid van organismen op aarde en de verklaring van de diversiteit van vormen van leven.

Deze nieuwe menagerie was vooral bedoeld om wetenschappelijk onderzoek en educatie omtrent dieren te stimuleren. Bernardin de Saint–Pierre vond dat iedereen de dieren moest kunnen komen bekijken en stelde de nieuwe Ménagerie open voor het grote publiek.

Animal_artists_at_the_Jardin_des_Plantes magazine l'illustration 7 augustus 1902
Kunstenaars in de Jardin des Plants. Bron: Magazine l’Illustration (7 augustus 1902).

Exeter ‘Change, Londen

Midden in de stad Londen stond de Exeter Exchange (in de volksmond Exeter ‘Change), een gebouw aan de noordzijde van de Strand. Op de bovenverdiepingen van dit gebouw werd van 1773 tot 1828 een menagerie gehouden. De huurders waren eigenaars van een concurrerende menagerie van de koninklijke menagerie van de Tower en van verschillende reizende menagerieën.

Exeter Exchange
Een gravure van de Exeter Exchange door T. Barber, naar een schilderij van Thomas Hosmer Shephard (1829).

De menagerie was in 1773 opgericht door de dierenhandelaar Thomas Clarke (1737–1816). In 1793 nam Gilbert Pidcock (1743–1810) de verzameling dieren van hem over. Pidcock was altijd werkzaam geweest in reizende circussen en gebruikte de Exeter Exchange als winterverblijf voor zijn dieren. In de zomermaanden ging hij samen met zijn dieren op tournee. Hij bezocht niet alleen de Londense kermissen, maar ook die van buiten de hoofdstad. ‘Pidcock’s Exhibition of Wild Beasts’ was een succesvolle onderneming.

aankondiging Pidcock's menagerie
Aankondiging van Pidcock’s menagerie (1795). Victoria and Albert museum in Londen, Verenigd Koninkrijk.

Pidcock’s verzameling telde onder andere een leeuw, een Bengaalse tijger, een hyena, een jaguar, een luiaard, een kameel, apen, een nijlpaard, een neushoorn, een olifant, een struisvogel, kangoeroes, antilopen, kaketoes, kraanvogels, emoes, en andere exotische dieren. Het gebrul van leeuwen en tijgers kon op straat worden gehoord waardoor het regelmatig voorkwam dat de paarden op straat zo schrokken van deze vreemde geluiden dat ze op hol sloegen.

Pidcock's Royal Menagerie
Poster van Pidcock’s Royal Menagerie (1799). The British Museum in Londen, Verenigd Koninkrijk.

Om nog meer bezoekers te trekken en om  te concurreren met de koninklijke menagerie die in de Tower of London werd gehouden, veranderde Pidcock de naam van zijn onderneming van ‘Pidcock’s Exhibition of Wild Beasts’ in ‘Pidcock’s Royal Menagerie’.

In de Morning Chronicle uit 1808 worden de toegangsprijzen genoemd voor Pidcock’s Royal Menagerie in de Exeter ‘Change. De dieren waren verdeeld over drie kamers van verschillend formaat. De dieren konden bekeken worden voor 1 shilling per kamer of voor 2 shilling en sixpence voor alle drie de kamers. De dieren zaten opgesloten in kleine hokken en kooien. Op de wanden van de kamers waren schilderingen aangebracht die de illusie moesten geven alsof de bezoeker de dieren in het wild zag.

ExeterChangeStrandInterior1812
Interieur en de dieren van de menagerie in de Exeter Exchange (ca. 1812).

Gilbert Pidcock overleed in 1810 en na zijn dood nam de uit Italië afkomstige Stephano Polito (1763–1814) de menagerie over. Ook hij was werkzaam geweest in rondreizende circussen. Toen Polito in 1814 overleed werd de menagerie overgenomen door een van zijn werknemers, Edward Cross. Cross (1774–1854) was behalve eigenaar van de menagerie ook handelaar in dieren. Hij gaf zijn dierencollectie een nieuwe naam: ‘Royal Grand National Menagerie’. Hij stelde zelfs een portier aan die gekleed werd als een ‘Yeoman of the Guard’: een bodyguard of beveiliger van de Britse monarch. Dit moest de menagerie nog meer aanzien geven.

Onder Cross golden de volgende toegangsprijzen: ‘Admittance to one, 1 shilling each person, to two, 1 shilling and sixpence, to all, 2 shillings. All animals may be seen when feeding, at nine o’clock in the evening, for 2 shilling and sixpence each person.’

De Engelse schrijfster Jane Austen (1775–1817) noemt de menagerie van de Exeter Exchange in hoofdstuk 33 van haar roman Sense and Sensibility (1811): ‘Elinor found that he [John Dashwood] and Fanny had been in town two days. “I wished very much to call upon you yesterday,” said he, “but it was impossible, for we were obliged to take Harry to see the wild beasts at Exeter Exchange: and we spent the rest of the day with Mrs. Ferrars. Harry was vastly pleased.”‘

De Engelse dichter en schrijver Lord Byron (1788–1824) schreef op 14 november 1813 in zijn dagboek over een bezoek aan de Exeter Exchange: Two nights ago I saw the tigers sup the Exeter ‘Change. Except Veli Pacha’s lion in the Morea, who followed the Arab keeper like a dog, the fondness of the hyena for her keeper amused me most. Such a conversazione! There was a ‘hippopotamus’ like Lord Liverpool in the face; and the Ursine Sloth’ hath the very voice and manner of my valet, but the tiger talked too much. The elephant took and gave me my money again, took off my hat, opened a door, trunked a whip and behaved so well that I wish he was my butler. The handsomest animal on earth is one of the panthers; but the poor antelopes were dead. I should hate to see one here: the sight of the camel made me pine again for Asia Minor.’

Royal Menagerie Exeter Exchange
Gravure met dieren uit de Royal Menagerie van de Exeter Exchange, door L. Hewitt (1813). Museum of London in Londen, Verenigd Koninkrijk.

De grote attractie van de Exeter Exchange was Chunee de olifant die op een van de bovenverdiepingen stond. Chunee was in 1809 naar Engeland gekomen en was een circusdier dat 40 avonden achter elkaar had opgetreden in de Theatre Royal, aan Dury Lane te Covent Garden. Chunee was getraind om geld van de bezoekers in zijn slurf vast te houden en daarna weer terug te geven en nog wat andere trucjes zoals beschreven door Lord Byron. Maar soms gedroeg de olifant zich niet zo netjes, zoals in het krantenartikel hieronder beschreven wordt:

Chunee
Een krantenartikel uit 1819 over Chunee’s vreetfestijn.

Aan het einde van zijn leven werd Chunee onvoorspelbaar en agressief. Hij zou een rotte slagtand hebben gehad die hem veel pijn bezorgde, andere bronnen leggen de oorzaak bij eenzaamheid en opsluiting. Op 26 februari 1826 zou Chunee tijdens zijn gebruikelijke zondagse wandeling samen met zijn bewakers langs de Strand er plotseling vandoor zijn gegaan en daarbij een van de bewakers hebben gedood. Het werd steeds moeilijker om de olifant onder controle te houden. Er werd besloten Chunee af te maken. Een van zijn bewakers probeerde Chunee te doden door zijn eten te vergiftigen, maar Chunee wilde dit niet opeten. Hierna werden soldaten opgeroepen van Somerset House om Chunee met hun musketten neer te schieten. Op commando van zijn bewaker knielde Chunee waarna hij door 152 kogels zou zijn neergeschoten. Chunee zou deze gruwelijke aanval hebben overleefd en uiteindelijk met een harpoen en een zwaard door zijn eigen bewakers zijn afgemaakt. Het gebrul van de olifant zou in de wijde omgeving te horen zijn geweest.

death of Chunee
The destruction of the furious elephant at Exeter ‘Change, door George Cruikshank (1826). The British Museum in Londen, Verenigd Koninkrijk.

De gruwelijke dood van Chunee zorgde voor veel ophef bij het publiek. In 1826 werden er in The Times brieven gedrukt die protesteerden tegen de slechte leefomstandigheden van de dieren die in menagerieën werden gehouden. Een van de brieven die aan The Times werd geschreven en werd gepubliceerd, ging als volgt: ‘To place an elephant, or any beast, without a mate, and in a box bearing no greater proportion to his bulk than a coffin does to a corpse, is inhuman; and there can be no doubt that confinement and the want of a mate caused the frenzy… If a very small part of the money voted for the Royal Palace were applied to the purchase of a few acres of ground, we might [be able to exhibit] Nature’s wonderful works in the style worthy of a great city…’

Chunee's Ghost
Enkele regels uit het gedicht ‘Chunee’s Ghost’, door de Engelse schrijver en dichter Thomas Hood (1829).

Na de dood van Chunee ging het steeds slechter met de menagerie in de Exeter Exchange. De dieren verhuisden in 1828 en werden ondergebracht in de nieuwe dierentuinen London Zoo in Regent’s Park en de Surrey Zoological Gardens, waar dierenwelzijn aanzienlijk hoger in het vaandel stond. Het gebouw Exeter Exchange werd neergehaald in 1829. Op deze plek bevindt zich nu het Strand Palace Hotel.

Pidcock's menagerie
Pidcock’s menagerie in de Exeter Exchange aan de Strand in Londen voordat het gebouw werd neergehaald (1829). The British Museum in Londen, Verenigd Koninkrijk.

De moderne dierentuin

Tot het begin van de negentiende eeuw was een menagerie of dierentuin vooral een symbool van status en macht. De ‘moderne’ dierentuin ontstond tegen het einde van de achttiende eeuw en in de vroege negentiende eeuw in steden als Londen, Dublin en Parijs. Deze moderne dierentuinen legden meer focus op educatieve tentoonstellingen voor het publiek, maar dienden tegelijkertijd ook ter vermaak en inspiratie. Er was een groeiende interesse voor kennis van de natuur en zoölogie waar de moderne dierentuinen handig op wisten in te spelen. Daarnaast was er in deze periode ook sprake van een flinke bevolkingsgroei en een toenemende urbanisatie (verstedelijking). Hierdoor ontstond er ook meer vraag naar vermaak dat geschikt was voor een groot en gevarieerd publiek. De dierentuinen bleken hier heel geschikt voor te zijn.

Moderne dierentuinen zijn veel meer gaan doen dan alleen het tentoonstellen van dieren in gevangenschap. Vandaag de dag is er steeds meer aandacht voor educatie en dierenwelzijn. Ook hebben dierentuinen speciale fokprogramma’s die ervoor moeten zorgen dat de verschillende diersoorten in stand worden gehouden.

Artis, Amsterdam

De oudste dierentuin van Nederland staat in Amsterdam. Het Koninklijk Zoölogisch Genootschap Natura Artis Magistra, beter bekend als Artis, werd op 1 mei 1838 opgericht door de boekhandelaar Gerardus Frederik Westerman (1807–1890), commissionair Johann Wilhelm Heinrich Werlemann (1807–1877) en horlogemaker Johannes Wilhelmus Wijsmuller (1806–1882). Dit waren drie handelsvrienden die tijdens een bijeenkomst van de Zoological Society te Londen besloten om in Amsterdam een soortgelijke dierentuin te beginnen. Zij brachten hun eigen collecties van opgezette dieren hierin onder en kochten en verkregen een groot aantal andere dieren. Hiermee was de eerste dierentuin van Nederland een feit.

Natura Artis Magistra betekent letterlijk ‘de natuur is de leermeesteres van de kunst.’ Het genootschap had als doel ‘het bevorderen van de kennis der natuurlijke historie op eene aangename en aanschouwelijke wijze.’ Er werden tentoonstellingen, lezingen en concerten georganiseerd. Het Park Orkest en het Orkest van het Paleis voor Volksvlijt gaven concerten in Artis tot 1888, het jaar waarin het Concertgebouw werd gebouwd. Artis werd hierdoor een centrum voor cultuur en dierkunde. Kunst, wetenschap, planten en dieren vormden hier één samenhangend geheel.

De meeste dierentuinen in Europa waren in de negentiende eeuw nog steeds in privébezit. De oprichters van Artis vonden dat het park open moest voor het publiek, hoewel niet voor iedereen. Alleen de leden van het Genootschap kregen toegang tot het park. Gezien de hoge contributie van het lidmaatschap kwamen alleen de rijken hiervoor in aanmerking. Een lidmaatschap van Artis werd hierdoor ook een soort statussymbool voor de gegoede burgerij. Er werd een uitzondering gemaakt voor beeldende kunstenaars. Kunstenaars van de Rijksacademie konden vrijkaarten krijgen voor het park. Vanaf 1851 werden de regels van het genootschap versoepeld waardoor meer mensen de dierentuin konden bezoeken op speciale dagen in september. Voorwaarde was wel dat zij als introducé meekwamen met een lid van het Genootschap.

Dierentuin Artis
Dierenpark Artis.

De eerste collectie van Artis was niet erg spectaculair. Er waren papegaaien, aapjes, herten en een Surinaamse boskat te zien. Daarnaast was er een grote collectie van dieren op sterk water en waren er diverse skeletten te bewonderen. Een jaar later, in 1839 werd de collectie dieren uitgebreid door de gehele menagerie van kermisexploitant Cornelis van Aken over te nemen. Deze menagerie bestond uit een olifant, leeuwen, een panter, een tijger, een poema, hyena’s, ijsberen, bruine beren, een zebra, lama’s, een gnoe, een kangoeroe en een boa constrictor van meer dan vijf meter lang. Dankzij deze overname werd Artis in één klap een echte dierentuin.

Groote Museum van Artis
Het Groote Museum van Artis.

Behalve dieren toonde Artis ook een groeiende verzameling van zogenaamde ‘dode voorwerpen.’ In de jaren 1850–1855 werd hiervoor speciaal het Groote Museum gebouwd. Artis had veel leden die op de Grote Vaart zaten of op een andere manier te maken hadden met Oost– en West–Indië. Dagelijks werden er dieren en fraaie uitheemse voorwerpen aan de collectie toegevoegd. Het huidige gebouw De Volharding was een etnografisch museum dat rond 1900 helemaal vol stond met deze voorwerpen.

De grote zaal van het nieuwe Etnografisch Museum in Artis, ‘De Volharding’ (1888–1921). Collectie: Natura Artis Magistra in Amsterdam.

Er waren steeds meer gebouwen en musea nodig om alle geologische en paleontologische giften een goede plaats te geven binnen de alsmaar groeiende collectie. Rond 1900 telde Artis tien musea. Artis had daarnaast ook een eigen bibliotheek die beschikte over prachtige en antiquarische werken. Ook deze verzameling bleef maar groeien.

Artis-bibliotheek-Amsterdam-Archief
Bibliotheek van Artis, door W. Hekking jr., Emrik en Bingen. Bron: Stadsarchief Amsterdam.

Artis vervulde een wetenschappelijke rol als een onderzoekscentrum voor dierkunde. Eind negentiende eeuw werd deze rol overgenomen door de universiteiten. Hierdoor werd Artis genoodzaakt de deuren te openen voor een groter publiek, en hiermee veranderde het culturele en wetenschappelijke karakter van Artis langzaamaan in de veelzijdige dierentuin die het vandaag de dag is.

In de jaren na 1900 ging het steeds minder goed met Artis. Er dreigde zelfs een faillissement in 1939. Er werd besloten om alle bezittingen buiten de levende dieren over te dragen aan de stad Amsterdam en de provincie Noord–Holland. Artis mocht alle gebouwen en alle grond huren voor het symbolische bedrag van één gulden per jaar. Alle boeken, opgezette dieren, schelpen, mineralen andere bijzondere natuurhistorische voorwerpen werden eigendom van de Universiteit van Amsterdam, net als de dieren wanneer deze overleden waren. De indrukwekkende etnografische collectie was rond 1920 al geschonken aan het pas opgerichte Tropenmuseum.

De oorlogsjaren 1940–1945 waren moeilijk voor Artis, zoals deze moeilijk waren voor alle dierentuinen in Nederland. Het is de directie gelukt om de voedselvoorziening voor de dieren in stand te houden. De Duitse soldaten bleken grote liefhebbers van de dierentuin te zijn en bezochten Artis regelmatig. Ze hebben de dierentuin gedurende deze jaren ook gesteund waardoor het mogelijk was om de dieren van voldoende voedsel te voorzien. Wat de Duitsers niet wisten, was dat er in de opslagruimten voor hooi en voer boven de kooien, tientallen onderduikers zaten, waaronder ook Joden.

Duitse soldaten in Artis.
Duitse soldaten in Artis tijdens de bezetting, 1940–1945. Bron: Nationaal Archief. Collectie: Spaarnestad (Spaarnestad Photo).

Na de oorlog ging het in de jaren 1950 en 1960 gelukkig weer wat beter met Artis. En hoewel Artis in de jaren 1970 een dip kende, ging het de dierentuin in de jaren 1980 en 1990 weer voor de wind. In 1988 werd het 150–jarig bestaan van Artis gevierd met de opening van een nieuw planetarium. Een paar jaar later werd het Geologisch Museum van de Universiteit van Amsterdam op het terrein van Artis gezet. In 1997 kreeg Artis toestemming van de Raad van State om uit te breiden tot aan de oevers van het Entrepotdok. Artis bouwde hier onder meer de savanne voor de giraffe, de zebra’s, gazellen en kleine Afrikaanse dieren. Tevens kwam er een speeleiland, een nieuw restaurant en een tropische kas.

De afgelopen jaren werkt Artis weer aan een maatschappelijke toekomst. Van dierentuin wordt Artis weer een educatief instituut. Artis wil uitgroeien tot het meest toonaangevende instituut op het gebied van natuur. Om dit te bewerkstelligen gaat Artis vernieuwen. Er wordt meer ruimte gecreëerd voor dieren en planten en daarnaast ook voor educatie en erfgoed.

Het Apenhuis, het Vogelhuis en de Fazanterie zijn rijksmonumenten en zijn inmiddels gerestaureerd. Het microbemuseum Micropia is geopend en het Artisplein en de Ledenlokalen zijn toegankelijk gemaakt voor het publiek. Er wordt gebouwd aan een nieuw jaguarverblijf en het olifantenverblijf zal worden uitgebreid. Het Aquarium en het Groote Museum zullen ook in ere worden hersteld. Artis hoopt hiermee in de toekomst het publiek kennis te laten maken met de samenhang der dingen in de natuur.

Noorder Dierenpark, Emmen

Het Noorder Dierenpark opende de deuren op donderdag 27 mei, Hemelvaartsdag 1935. De oprichter van het park was Willem Sjuck Johannes Oosting (1906–1983). Oosting was een groot dierenliefhebber. Als kleine jongen wilde hij al directeur worden van Artis. Gelukkig kwam hij uit een bemiddelde familie. Van zijn vader kreeg hij een auto waarmee hij dierentuinen in binnen– en buitenland bezocht. Directeur van Artis worden zat er niet in, maar hij kon wel een eigen dierentuin beginnen. Dit lukte hem dankzij financiële steun van zijn familie en het park werd op grond van de familie gebouwd.

Oosting wilde de dieren in een omgeving laten zien die zoveel mogelijk leek op hun natuurlijke leefomgeving. Dit idee had hij opgedaan dankzij een bezoek aan het Hagenbeck Tierpark in Hamburg. Dit was een modern dierenpark, opgericht door de Duitse dierenverzamelaar en circusexploitant Carl Hagenbeck (1844–1913). In 1907 opende het park z’n deuren en het publiek kon hier dieren komen bekijken zonder dat er tralies waren tussen henzelf en de dieren. Dit is wat Oosting ook wilde met zijn eigen dierentuin. Het Noorder Dierenpark bleek een succes. Het trok vele bezoekers naar Emmen, waarmee het de attractie van Drenthe werd.

Natuurlijke leefomgeving voor dieren.
Natuurlijke leefomgeving voor de dieren. Foto: Dierenpark Emmen.

De oorlog (1940–1945) was een moeilijke tijd voor dierentuinen. Het was lastig om aan voldoende voer te komen voor alle dieren. Vooral voer voor de roofdieren bleek een probleem. Het kwam voor dat pasgeboren kamelen en bizons werden vetgemest om aan de leeuwen, tijgers, hyena’s en wolven te voeren. Alleen op deze manier konden deze roofdieren worden behouden. Het park bood ook een ideaal toevluchtsoord voor onderduikers. Net als in Artis werd er gretig gebruik gemaakt van de opslagruimten op de zolders van de roofdierenhokken.

Na de oorlog brak er opnieuw een bloeiperiode aan voor het dierenpark, maar in de jaren 1960 liepen de bezoekersaantallen terug. Hiervoor waren verschillende redenen. Met de komst van de auto en vakanties naar het buitenland, kon vermaak verder van huis worden gezocht.

In 1970 werd het hele park gereorganiseerd door de dochter en schoonzoon van Oosting. Er kwam een nieuw concept voor het dierenpark. De nadruk kwam te liggen op educatie en het park zou worden ingedeeld in werelddelen. Dierenparken waren altijd ingedeeld geweest naar diergroepen. Er was een vogelhuis, een apenhuis, een huis voor alle dikhuiden en een huis voor alle roofdieren. In de laatste bijvoorbeeld leefden Afrikaanse leeuwen samen met Aziatische tijgers en Amerikaanse poema’s. Er kwam nu een nieuwe geografische indeling; een Afrikaans gebied, een Amerikaans gebied, een Aziatisch gebied en een Europees gebied. Deze reorganisatie heeft vele jaren in beslag genomen, zo’n vijfentwintig jaar. In 1995 was het hele park ingedeeld in werelddelen met daarin alle dieren die er oorsprong ook in thuishoorden.

De indeling in werelddelen was niet het enige waarin het Noorder Dierenpark zich van andere dierentuinen onderscheidde. Het meest opvallende is de grote rol die educatie in het park speelde. Behalve dierentuin was het park eigenlijk ook ‘een levend museum over de levende natuur.’ Er was een aantal musea en vele kleine exposities. Dankzij al deze vernieuwingen stegen de bezoekersaantallen weer.

Het dierenpark kon echter niet meer groeien. Na jaren van bouwen en uitbreiden waren de grenzen van het park bereikt. Er was al flink gebouwd in de grond aan bijvoorbeeld de onderwaterwereld, tentoonstellingsruimten, nachtverblijven voor dieren en technische ruimten. Er waren gewoonweg geen mogelijkheden meer voor het dierenpark. Er werd besloten een geheel nieuw dierenpark te bouwen. In december 2015 sloot het Dierenpark Emmen voorgoed de deuren.

Wildlands Adventure Zoo, Emmen

Het gloednieuwe dierenpark Wildlands beslaat zo’n 22 hectare grond. Er zijn voor het park nog voldoende mogelijkheden om in de toekomst uit te breiden tot circa 45 hectare. In november 2013 werd met de bouw van het park begonnen. Op 18 maart 2016 is Wildlands Adventure Zoo Emmen geopend door koning Willem Alexander. Vanaf 25 maart 2016 is het park geopend voor het publiek. Emmen heeft opnieuw een primeur wat betreft een nieuwe inrichting van dierenparken.

Het nieuwe dierenpark is ingedeeld in klimaatzones en heeft zes verschillende thematische gebieden, waarvan drie klimaatgebieden: Jungola, Serenga en Nortica. Behalve dieren wordt er ook aandacht besteed aan thematisering en cultuuruitingen door middel van shows, attracties en muziek. Bezoekers aan Wildlands Adventure kunnen op expeditie door de klimaatzones Jungola, Serenga en Nortica.

Jungola is de tropische jungle met weelderige tropische beplanting  en tempelruïnes. Naast exotische dieren biedt Jungola een boottocht, een jungle–trail, een olifantenvallei, een vlindertempel, een bamboedoolhof, een alligator–trail, een otterbeek, een gibboneiland, een makiwoud, een birdy bush en een slingerapeneiland. Serenga is de open hete savanne met relatief weinig beplanting en water. In Serenga zijn de leeuwenberg, de bavianenarena, dogondorp, een goudmijn, termietenheuvels, prairiedogsvlakte, nijlpaardenpoel, wallabyheuvel, stokstaartjeskuil en een woestijn te vinden. Nortica is opgezet als een havengebied met een poolstation en geeft de ijzige polen weer. Er is veel water, rotsen en naaldbomen. In Nortica vinden we onder andere de robbenhaven, de ijsberenbaai, een pinguïnstrand en het poolstation waar onderzoek gedaan kan worden.

Nadruk van dit nieuwe dierenpark is veel meer komen te liggen op educatie, beleving en dierenwelzijn.  Er is gekozen voor sociale diersoorten die in relatief grote groepen en daardoor ook op grote oppervlakten in het park worden gehouden. Daarnaast is er in dit park meer ruimte gekomen voor activiteiten en attracties waardoor het meer weg heeft van een themapark dan alleen een dierentuin. Of dit nieuwe type dierenpark een succes zal worden zal de tijd leren.

Louise Stutterheim
Louise Stutterheim (1980) – Cultuurhistoricus, onderzoeker, educator, schrijver, redacteur en blogger.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.