Grote ogen en lange armen
Op een oude familiefoto staat mijn broer als klein mannetje, samen met mijn grootvader, te poseren naast een hele grote kruiwagen die volgeladen is met tuinafval. Mijn broer wilde mijn grootvader kennelijk maar al te graag helpen met dit stoere en zware werk, al zal het mijn grootvader zijn geweest die de volgeladen kruiwagen kon tillen en legen.
Hoeveel families hebben wel niet soortgelijke foto’s in de la liggen of in de computer of telefoon staan? Er zullen ongetwijfeld veel meer kinderen zijn, die net zoals mijn broer staan afgebeeld achter of naast een kruiwagen, denkend dat zij een ouder of grootouder van dienst kunnen zijn. Het is natuurlijk ook ontzettend aandoenlijk om een klein mensje iets te zien willen doen waar hij of zij eigenlijk nog veel klein voor is. En zo was het ook met mijn broer. Dit weerhield hem er niet van om zijn opa te willen helpen. Heel anders was dat voor mijn grootvader toen hij zelf een kleine jongen was.
Mijn grootvader mocht van zijn vader niet doorleren omdat hij nodig was op de boerderij. Mijn opa had één oudere broer, die zeven jaar ouder was. Deze broer was degene die zou meehelpen op de boerderij, maar hij werd gemobilseerd tijdens de Eerste Wereldoorlog. Mijn grootvader, geboren in 1904, was dus de klos. Hij was een heel intelligent jongetje en wilde maar al te graag doorleren. Zijn onderwijzer is zelfs nog bij hem thuis geweest om mijn overgrootvader te vragen of hij toch niet door mocht leren. Maar dit kon niet. Mijn overgrootvader was onverbiddelijk. Mijn opa moest meehelpen op de boerderij.
En zo liep hij als jongeman van elf à twaalf jaar oud al achter de kruiwagen. Volgens mijn grootvader kreeg hij hier ‘grote ogen en lange armen’ van. Dit werd ook vaak door mensen uit het dorp gezegd over het werken met een kruiwagen. De lange armen kan ik mij zo voorstellen, maar waar die grote ogen vandaan moeten komen is mij een raadsel. Wie het weet mag het zeggen.
Dit blog kan als aanvulling worden gezien op het blog over de geschiedenis van de rolstoel. De kruiwagen werd ook gebruikt om personen te vervoeren.
Chinese tombes
De kruiwagen zou een Chinese uitvinding zijn van ongeveer 100 na Chr. De vroegste Chinese archeologische bewijzen voor de kruiwagen (of kar met één wiel) zijn gevonden in de tweede eeuwse tombe van keizer Hui, ten tijde van de Han–dynastie (206 voor Chr.–220 na Chr.). Deze tombe, die in de Chengdu in de provincie Sichuan ligt, dateert van 118 na Chr. In de tombe zijn verschillende muurschilderingen gevonden. Op één van die schilderingen staat een man afgebeeld die zo’n vroege kruiwagen of handkar duwt.
In de tombe van Shen Fujun, in de provincie Sichuan, is een stenen reliëf gevonden die eenzelfde soort afbeelding laat zien. We zien op de achtergrond een man die een kruiwagen duwt. Deze vondst dateert van ongeveer 150 na Chr. Daarnaast is er nog een stenen reliëf gevonden waarop we een man op de voorgrond een kruiwagen zien wegduwen.
Er is ook een oud bekend verhaal over de vrome Dong Yuan die zijn oude vader in een kar met één wiel (lu che) rondduwde. Een afbeelding hiervan zou te vinden zijn op een muurschildering in de tombe van Wu Liang in de oostelijke provincie Shandong. Deze tombe stamt uit 147 na Chr.
Chinese boeken
Er zijn ook verhalen waarin kruiwagens voorkomen, die dateren uit de eerste eeuw voor Chr. en de eerste eeuw na Chr. Het vijfde eeuwse boek Hou Hanshu (‘De geschiedenis van de Latere Han’) dat eigenlijk een Chinees rechtsdocument is, beschrijft de geschiedenis van de Han–dynastie van het jaar 6 tot het jaar 189. Dit werk is samengesteld door de historicus en politicus Fan Ye (398–446) tijdens de Liu Song–dynastie (420–479).
In dit werk staat een verhaal opgeschreven over de vrouw van de eens zo arme en jeugdige keizerlijke toezichthouder Bao Xuan. Zij hielp haar man een kruiwagen (lu che) terug te duwen naar zijn dorp als onderdeel van hun huwelijksceremonie in 30 voor Chr.
Een ander verhaal uit de Hou Hanshu vertelt over de Chimei, ofwel de Rode Wenkbrauwen–beweging. Dit was een grote boerenopstand tegen Wang Mang (45 voor Chr.–23 na Chr.) en zijn kortdurende Xin–dynastie (9–23). Mang was een hoogwaardigheidsbekleder die de troon van de familie Liu afpakte en de Xin–dynastie stichtte omdat hij het keizerrijk wilde hervormen. Hij wilde terug naar een gouden eeuw zoals ten tijde van de vroege Zhou–dynastie (ca. 1045 voor Chr.–256 voor Chr.). De naam ‘Xin’ ook wel ‘Hsin’, betekent ‘hernieuwd’. Maar Wang Mang werd als een overweldiger gezien en hij ging uiteindelijk vechtend ten onder.
De Chimei werd de Rode Wenkbrauwen–beweging genoemd omdat, hoe kan het ook anders, de rebellen hun wenkbrauwen rood verfden. Tijdens deze opstand kon de hoogwaardigheidsbekleder Zhao Xi (4–80) het leven van zijn vrouw redden door haar in een kruiwagen (lu che) voorbij een groep rebellen te rijden. Deze groep begon hem te ondervragen maar hij wist hen ervan te overtuigen dat zijn vrouw ernstig ziek was en daarop lieten de rebellen Xi en zijn vrouw gaan. Het was kennelijk dus niet vreemd om een kruiwagen te gebruiken om een zieke of invalide te vervoeren.
De houten os
De historische Chinese tekst van de Sanguozhi (‘De Verslagen van de Drie Koninkrijken’) is in de derde eeuw samengesteld door de historicus en hoog–waardigheidsbekleder Chen Shou (233–297). Hij schrijft de uitvinding van de kruiwagen toe aan de premier Zhuge Liang (181–234) van de staat Shu Han (221–263), één van de Drie Koninkrijken (197–234).
In de Sanguozhi staat geschreven dat Zhuge Liang in 231 na Chr. een voertuig ontwikkelde dat de ‘houten os’ werd genoemd. Er werd in 430 na Chr. een aantekening of een aanvulling op de Sanguozhi geschreven door de historicus en politicus Pei Songzhi (373–451). Deze aantekening of aanvulling is een beschrijving van de houten os. Deze had volgens Songzhi één groot wiel en één as waaromheen een houten frame was gebouwd dat een os moest representeren. Vandaar de naam ‘houten os’.
De houten os was een mechanische en dus zelfbewegende, zelflopende of zelfrijdende replica van een os. De kar kon ook worden gebruikt als kruiwagen. Er zaten twee lange handgrepen aan de achterkant waarmee de kar opgetild en getrokken kon worden. De houten os werd vooral ingezet bij militaire campagnes zoals die tegen de staat Cao Wei (220–265), één van de Drie Koninkrijken dat ten noorden/noordwesten lag van Shu Han. De houten os werd hoofdzakelijk gebruikt om de legers te bevoorraden van bijvoorbeeld graan of wapens.
Volgens historische documenten kon de houten os een afstand afleggen van tientallen kilometers per dag en een lading dragen van 250 kilogram. Deze lading rustte op een soort loszittend houten frame met aan weerskanten plateaus. Hierop konden de ladingen, maar bijvoorbeeld ook mensen worden vervoerd. Achter of onder het frame zat de techniek weggestopt die de houten os deed bewegen. Het houten frame kon naar voren schuiven en de kar ging gelijktijdig mee om de efficiëntie te verhogen.
De uitvinding van de houten os werd expliciet genoemd in drie boeken. Het eerste boek is Records of Three Kingdoms, een Chinese historische tekst over de geschiedenis van de late oostelijke Han–dynastie (184–220) en het Drie Koninkrijken–tijperk (220–280). Dit werk is opgetekend in de derde eeuw door dezelfde Chen Shou als hierboven genoemd. Dit werk vormde tevens de basis voor Romance of the Three Kingdoms.
Het tweede boek is de veertiende–eeuwse historische roman Romance of the Three Kingdoms waarin de turbulente laatste jaren van de Han–dynastie en het Drie Koninkrijken–tijperk werden beschreven. Deze roman wordt toegeschreven aan de Chinese schrijver Luo Guanzhong (1330–1400 of 1280–1360), die bekend is geworden onder het pseudoniem Huhai Sanren.
De afbeelding hierboven is afkomstig uit Romance of the Three Kingdoms. Het laat zien hoe het leger van Shu Han druk bezig is om ‘houten ossen’ en ‘glijdende paarden’ (een ander type kruiwagen) te bouwen. De afbeelding laat waarschijnlijk de voorbereidingen zien voor de Slag bij Wuzhang in het jaar 234.
Het derde boek waarin de houten os genoemd of omschreven wordt, is Book of Xi. Hierin is de geschiedenis opgetekend van de zuidelijke Qi–dynastie (479–502). Het is geschreven door de historicus en schrijver Xiao Zixian (489–537) tijdens de Liang–dynastie (502–587).
Behalve de mechaniek die de kar zelfstandig deed rijden, had de houten os ook twee lange handgrepen waarmee de kar kon worden voortgetrokken. Hierdoor leek de kar wel wat op een riksja. Het ontwerp van de kruiwagen kan ook gebaseerd zijn op de antieke strijdwagen zoals we die kennen uit de Oudheid (Egyptenaren, Grieken, Romeinen etc.). Dit idee wordt omschreven in Brian M. Fagan (ed.), The Seventy Great Inventions of the Ancient World (Londen 2004).
Het glijdend paard
In de elfde eeuw tijdens de Song–dynastie (960–1279) schreef de geleerde Gao Cheng dat de kleinere kruiwagens uit zijn tijd de handgrepen aan de voorkant hadden zitten. Dit betekende dat deze kruiwagens getrokken moesten worden. Deze kleine kruiwagens waren eigenlijk de directe opvolgers van Zhuge Liang’s houten os. Maar er was ook nog een ander type kruiwagen en dit type had de naam ‘glijdend paard’ gekregen. Cheng merkte op dat deze derde–eeuwse kruiwagen die de naam ‘glijdend paard’ droeg, verschilde van de houten os omdat deze kruiwagen geduwd moest worden met behulp van de handgrepen die aan de achterkant zaten.
Er waren twee soorten kruiwagens in China. Er was het type met het wiel aan de voorkant geplaatst, zoals wij de kruiwagen vandaag de dag kennen. Maar na de derde eeuw werd een ander type kruiwagen populair. Ook dit type zou zijn uitgevonden door Zhuge Liang. Deze kruiwagen had één groot centraal geplaatst wiel en kon hierdoor meer gewicht gedragen. Het gewicht werd als het ware door de kar zelf gedragen. De ‘bestuurder’ of ‘drager’ hoefde de kruiwagen alleen maar in balans te houden, te stabiliseren en vooruit te duwen.
Op een kruiwagen met een centraal geplaatst wiel konden wel zes personen worden vervoerd. Het was natuurlijk wel belangrijk om het gewicht gelijk te verdelen over de linker– en de rechterkant om te voorkomen dat de kruiwagen zou omkieperen.
Deze kruiwagen was erg populair omdat ie geschikt was voor verschillende soorten ondergronden en ook bochtige paden waren geen enkel probleem. Er is een beschrijving gevonden uit de twaalfde eeuw van Tsêng Min–Hsing en hij schrijft het volgende: ‘zelfs de paden die bochtig zijn als de darmen van een schaap kunnen deze kruiwagen niet verslaan.’
Bewondering vanuit Europa
Europeanen die China bezochten en handel dreven in China waren onder de indruk van de kruiwagen. In de achttiende eeuw werd er een hoop aandacht geschonken aan de kruiwagen door Andreas Everardus van Braam Houckgeest (1739–1801). Hij was een Amerikaans–Nederlandse koopman en lid van de Verenigde Oost–Indische Compagnie (VOC).
Van Braam arriveerde in 1758 voor het eerst in China en zou er acht jaar blijven. In die acht jaar werkte hij voornamelijk in Guangzhou en Macau. In 1773 verliet hij China opnieuw en besloot hij naar de Verenigde Staten te emigreren waar hij in 1783 koopman en plantagehouder op een rijstplantage werd. Een jaar later, in 1784, werd hij Amerikaans staatsburger. Wegens familieomstandigheden besloot hij in 1790 terug te keren naar Guangzhou en ging daar een fabriek leiden.
In 1795 ging Van Braam met de Nederlandse ambassade van de VOC op audiëntie bij de Chinese keizer. Omdat Van Braam in 1784 Amerikaans staatsburger was geworden, was hij hierdoor de eerste Amerikaan die ooit een Chinese keizer heeft ontmoet. Bij het uitvoeren van de kowtow, het knielen en buigen volgens Chinees gebruik waarbij het hoofd zo ongeveer de grond raakt, wist Van Braam zich van de anderen te onderscheiden. Hij verloor bij zijn buiging zijn hoed en de keizer barstte hierop in lachen uit. Van Braam kon hier kennelijk zelf ook om lachen omdat hij deze scène heeft laten vereeuwigen.
Het werk hierboven laat de Europese (Nederlandse) delegatie zien aan het hof van keizer Qianlong (1711–1799) in 1795. Het werk is gemaakt door een onbekende kunstenaar in opdracht van Van Braam. Het werk was bestemd voor zijn boek over de missie van Isaak Titsingh naar Peking in 1795. De Europeaan, zittend met zijn hoed op, is Isaak Titsingh en links van hem zit Van Braam zonder hoed.
Na dit bezoek vertrok Van Braam uit China. Hij nam een schip naar Philadelphia in de Verenigde Staten waar hij in 1797 zijn boek Voyage de l’ambassade de la Compagnie des Indes Orientales hollandaises vers l’empereur de la Chine, dans les annêes 1794 et 1795 (Philadelphia 1798) schreef, oftewel De reis van de ambassade van de VOC naar de keizer van China in de jaren 1794 en 1795.
In dit boek schreef Van Braam ook over de Chinese kruiwagen. Hij was vooral onder de indruk van de capaciteit om grote hoeveelheden zware bagage te kunnen vervoeren. Van Braam gaf in zijn boek zelfs een correcte beschrijving van het ontwerp van de kruiwagen, wat aantoont dat hij de kruiwagen aandachtig had bestudeerd.
Hijs de zeilen
Er zijn ook allerlei documenten bekend over Chinese zeilwagens uit de zesde eeuw. Deze zeilwagens die over land reden, waren kruiwagens met een zeil. Wanneer deze zeilwagens precies zijn uitgevonden is niet bekend, maar ze bestonden in ieder geval al in de zesde eeuw.
Van Braam heeft in zijn boek uit 1797 ook afbeeldingen van deze zeilwagens staan. Hij schreef hierover: ‘Nabij de zuidgrens van Shandong vindt men een soort kruiwagen die veel groter is dan ik eerder heb beschreven, en die wordt voortgetrokken door een paard of een pakezel. Tot mijn verrassing zag ik vandaag een hele vloot van evengrote kruiwagens. Ik noem het met opzet een vloot, want elke kruiwagen had een zeil die aan een mast was bevestigd en die mast was weer gefixeerd in een gat dat aan de voorkant van de kruiwagen zat. Het zeil dat veelal is gemaakt van stof is zo’n 1.50 meter tot 1.80 meter hoog en maximaal 1.20 meter breed. Het is net als een Chinees schip.’
Deze zeilwagens waren in China erg populair en werden tot in de twintigste eeuw gebruikt. Met de wind in het zeil hoefde degene die de kruiwagen moest duwen immers veel minder moeite te doen om vooruit te komen.
Oudheid
Over het algemeen wordt aangenomen dat de kruiwagen een Chinese uitvinding is. De Engelse historicus Michael Jonathan Taunton Lewis (1938) denkt dat de kruiwagen een Europese uitvinding is en al in het oude Griekenland werd gebruikt. Hij sluit niet uit dat de kruiwagen ook in het Romeinse Rijk en in het Byzantijnse Rijk werd gebruikt. Er is echter maar weinig bewijsmateriaal voorhanden die deze theorie ondersteunt.
Lewis heeft twee Griekse inventarislijsten gevonden. Eén uit 408/407 voor Chr. en één uit 407/406 voor Chr. Hierin staan de bouwmaterialen en gereedschappen vermeldt die nodig waren om de tempel van Demeter en Persephone in Eleusis, Attica, Griekenland te bouwen. In deze documenten wordt gesproken over een bak voor een eenwieler (monokyklou). Dit kan eigenlijk alleen maar op een soort kruiwagen duiden.
Het is goed mogelijk dat de kruiwagen vooral gebruikt werd op bouwplaatsen om de lichtere ladingen en materialen te kunnen verplaatsen of vervoeren. Er zijn tot op heden nog geen bewijzen gevonden dat de kruiwagen bijvoorbeeld ook werd gebruikt in de landbouw of in de mijnbouw. Voor Lewis staat vast dat de kruiwagen al in de Oudheid in Europa werd geïntroduceerd en niet, zoals eerder altijd werd aangenomen, pas in de Middeleeuwen.
Aangezien de kruiwagen in het oude Griekenland opduikt, gelooft Lewis dat de kruiwagen dan waarschijnlijk ook wel werd gebruikt in het Romeinse en het Byzantijnse Rijk. Maar dit is pure speculatie omdat het bewijsmateriaal hiervoor flinterdun is. Als het er al is.
Het vierde–eeuwse boek Historia Augusta (een collectie van biografieën over Romeinse keizers in de periode van 117 tot 284), vermeldt dat de Romeinse keizer Elagabalus (203–222) een soort kruiwagen gebruikt zou hebben om vrouwen rondjes te laten rijden tijdens zijn frivole spelen aan zijn hof. Tot op heden is er nog geen verder bewijs gevonden voor het gebruik van de kruiwagen onder de Romeinen.
Er zijn wel ontzettend veel bronnen uit de Romeinse tijd bewaard gebleven. Deze bronnen vertellen ons dat de Romeinen ladingen zelf droegen, ofwel op hun schouders, of hangend aan palen die weer op de schouders werden gedragen. Er zijn verder geen bewijzen gevonden dat de Romeinen kruiwagens gebruikten. Er is nog wel een kans dat de kruiwagen door de Byzantijnen werd gebruikt, maar er is meer onderzoek nodig om het bestaan en gebruik van de kruiwagen te kunnen bevestigen of ontkennen.
Een middeleeuws taalprobleem
De ‘eerste’ kruiwagen is waarschijnlijk tussen 1170 en 1250 in Europa geïntroduceerd. Onderzoek naar het gebruik van de kruiwagen in het middeleeuws Europa is lastig omdat er geen eenduidige terminologie voor werd gebruikt. Lewis heeft in zowel Engelse als in Franse bronnen meerdere verwijzingen gevonden voor het gebruik van een kruiwagen tussen 1172 en 1222, maar er worden verschillende benamingen gegeven.
In de twaalfde eeuw werd het Latijnse woord cenovectorium gebruikt om een draagbaar aan de duiden (een soort brancard). Hier werden de toevoegingen manuale en rotatum bij geplaatst om aan te geven of deze alleen met de hand (manuale) te dragen was of een wiel (rotatum) had en dus een type kruiwagen was. Van oorsprong was een cenovectorium een ‘mest–drager’. Een draagbaar die gebruikt werd op een boerderij om de stallen uit te mesten.
Het woord cenovectorium werd gebruikt door de Engelse Benedictijner monnik William of Canterbury in zijn biografie over Thomas Becket (1119–1170), de aartsbisschop van Canterbury. Becket werd kort na zijn dood heilig verklaard. Zijn graf in de kathedraal van Canterbury werd veel bezocht door pelgrims. In het jaar na zijn dood zou het graf naar schatting 100.000 bezoekers hebben geteld. William verzamelde de verhalen van de mensen die het graf bezochten en de wonderen die zich daar afspeelden. Dit alles schreef hij op in Miracles of St. Thomas (1172).
Thomas Becket was twee jaar eerder op brute wijze vermoord door vier ridders die al dan niet uit naam van de Engelse koning Henry II (1133–1189) handelden en met hun zwaarden op de bisschop inhakten en hem zo van het leven beroofde. Becket had ruzie met Henry omdat die zijn eigen macht wilde uitbreiden ten koste van die van de kerk. Becket’s loyaliteit lag in eerste plaats bij God en niet bij de koning. Deze houding zorgde ervoor dat Becket op 29 december 1170 werd vermoord.
Na Beckets dood waren de broeders bang dat zijn lichaam gestolen zou worden. Om dit te voorkomen werd Becket’s lichaam in een graf onder de vloer van de oostelijke crypte van de kathedraal geplaatst. Hier werd een grote steen overheen gelegd. Deze steen had twee gaten waar pelgrims hun hoofd in konden steken en zo het graf van Thomas Becket konden kussen.
In 1220 werd Becket’s lichaam overgebracht naar een nieuwe plek. Becket’s botten werden in een gouden en met juwelen versierde schrijn geplaatst, dat tussen 1205 en 1216 was ontworpen door Elias of Durham. In 1538 zouden zowel de schrijn als de botten van Becket zijn vernietigd in opdracht van koning Henry VIII. Becket’s laatste rustplaats stond op een verhoging in het midden van de Trinity–kapel van de kathedraal van Canterbury die speciaal voor dit doeleinde was gebouwd. Pelgrims konden er omheen lopen. Ze werden omringd door de kleurige glas–in–lood ramen van de kapel waarin verhalen over genezingen waren afgebeeld.
De glas–in–lood ramen van de Trinity–kapel worden de ‘Miracle Windows’ genoemd. Er zouden 700 wonderen zijn geweest waarvoor de heilige Becket zou hebben gezorgd. Het gaat voornamelijk over genezingen van bijvoorbeeld lepra, koorts, blindheid, verlamming, maar ook psychische aandoeningen en zelfs een pijlwond in de nek. Ziekte werd in de Middeleeuwen vaak gezien als een straf van God. Een heilige zou deze straf kunnen opheffen. William of Canterbury is één van twee monniken die de wonderen van Thomas Becket heeft verzameld en opgetekend.
Een van de verhalen uit Miracles of St. Thomas gaat over een boerenfamilie uit Frankrijk. De jonge Agnes uit Corbie was verlamd en zij zocht genezing. Ze wilde daarvoor het graf van de heilige Thomas Becket bezoeken. Haar vader legde haar in een cenovectorium die hij voor zich uitduwde om haar van Corbie langs de Somme en over de zee naar Canterbury te brengen. Een cenovectorium zou heel goed een type kruiwagen kunnen zijn. Een ander Latijns woord voor kruiwagen en synoniem voor cenovectorium, is civera of civeria. Dit woord werd een aantal keer gebruikt door Thomas of Monmouth.
De Engelse Benedictijner monnik Thomas of Monmouth (?–1172) uit Norwich, schreef het boek Life and Miracles of St. William of Norwich. William was een twaalfjarig jongetje wiens lichaam op Mousehold Heath, de heide ten noordoosten van Norwich, werd gevonden. Hij zou zijn vastgebonden, gekneveld, gemarteld en uiteindelijk zijn vermoord. De joodse gemeenschap van Norwich werd beschuldigd van deze ‘rituele’ moord. Deze beschuldiging is de eerste middeleeuwse beschuldiging van rituele moord tegen de joodse gemeenschap.
Het waren vooral de lokale clerici die een cultus om de jongen heen gingen bouwen. Ze maakten een martelaar van hem. Ondanks dat er nooit harde bewijzen waren gevonden die duidden op een rituele moord, verspreidde en ontwikkelde de cultus rondom de jonge ‘martelaar’ zich razendsnel. Net als het verhaal over hoe en waarom de jongen was vermoord. De jongen zou door de Joden zijn gekruisigd, net als Christus. De cultus rondom William zorgde ervoor dat vele pelgrims zijn graf bezochten.
In Life and Miracles of St. William of Norwich schreef Thomas Monmouth over hoe de verminkte Evelina uit Rochesburgh in een civera (vehiculo rotatili) naar het graf van de heilige martelaar werd geduwd door haar vader. Door te bidden bij het graf van William of Norwich hoopte Evelina te genezen. Thomas of Monmouth schreef ook over een jongen met de naam Baldwin, die op hetzelfde moment door zijn vader in een civera (rotatili), vanuit Lincolnshire naar Norwich werd geduwd.
Deze beide pelgrimages vonden plaats in het jaar 1156. Toch kunnen we hier nog niet met zekerheid zeggen of we het over een kruiwagen hebben. Maar Thomas schreef in 1172 het volgende: ‘(…) een vrouw ging naar Evesham naar het graf van Simon V de Monfort (1208–1265), de zesde graaf van Leicester, om daar te bidden voor genezing. Ze werd gedragen door haar man in een civera met één wiel en twee pootjes.’ Hier kunnen we toch wel met zekerheid zeggen dat we het over een kruiwagen hebben.
De Latijnse woorden cenovectorium en civera werden wel in Engeland en Frankrijk gebruikt, maar niet in Vlaanderen, de Lage Landen en Duitsland. De Duitse geleerde Georgius Agricola (1494–1555) schreef in 1550 in zijn werk De Re Metallica over het feit dat er in Duitsland geen woord voor kruiwagen was. Daar noemden ze een kruiwagen cisium wat klassiek Latijn is voor een sjees. Een sjees is een lichte kar met twee wielen die door paarden werd getrokken en waarin personen konden worden vervoerd. Het woord sjees komt van het Franse woord chaise wat ‘stoel’ betekent. De personenbak van een sjees werd aan leren riemen opgehangen aan de kar. Een sjees is duidelijk geen kruiwagen.
In een Engels document uit 1573 wordt een kruiwagen omschreven door het woord arcera. Een arcera was in de Romeinse tijd een overdekte wagen die werd gebruikt voor het vervoer van invaliden. De arcera was voor de komst van Christus alweer verdwenen uit het straatbeeld. Het woord bleef echter wel bestaan en kon in verschillende varianten worden gespeld: arcida, arcula, arcirna. In een Engelse Patent Roll uit 1573 staat geschreven: ‘arcirna, a lyttell carte, a whelebarowe.’
Samenvattend: omdat er geen eenduidige benaming is voor de kruiwagen, is het voor onderzoekers lastig zoeken in de beschikbare bronnen. Naar welke benaming moet je immers zoeken? Betekenen de verschillende benamingen ook echt een kruiwagen? Gelukkig zijn er naast geschreven documenten ook een hoop afbeeldingen die ons meer kunnen vertellen over de kruiwagen en het gebruik ervan.
Middeleeuws gebruik
De hierboven beschreven bronnen laten zien dat de kruiwagen ook gebruikt werd om personen te vervoeren. Naast het vervoeren van personen werd de middeleeuwse kruiwagen eigenlijk in twee sectoren veel gebruikt. De eerste sector was de land– en tuinbouw. Je moet hierbij niet denken op grote schaal, maar meer in en om de boerderij of het huis. De draagbaar en de eerste kruiwagens werden bijvoorbeeld gebruikt om de stallen uit te mesten en alle viezigheid weg te brengen. Maar de kruiwagen kon ook worden gebruikt om bijvoorbeeld geoogste gewassen in te vervoeren, of snoei– en tuinafval, of houtblokken voor in de haard. Zolang de lading niet te zwaar of te groot was, kon het in een kruiwagen worden vervoerd.
In de dertiende eeuw bleek de kruiwagen niet alleen een handig hulpmiddel voor de landbouw te zijn, maar ook voor de bouw, de tweede sector. Ook hiervoor gold dat de ladingen niet te groot of te zwaar moesten zijn. De kruiwagen werd bijvoorbeeld gebruikt om zand, hout, steen en puin in te vervoeren.
De ‘gewone’ draagbaar werd in de bouw ook nog veel gebruikt. Hier was men al veel langer mee bekend, dan met de ‘nieuwe’ kruiwagen. Er waren alleen twee lieden nodig om een draagbaar te dragen. Voordeel was wel dat zij hiermee vrij makkelijk tegen hellingen op konden lopen en tegen ladders op. Dit laatste was voor een werkman met een kruiwagen een onmogelijke opgave. Daarom gaven veel mensen nog altijd de voorkeur aan de draagbaar en zien we maar weinig kruiwagens in bronnen vermeldt en op afbeeldingen afgebeeld.
Volgens kunsthistorica Andrea Matthies, die uitvoerig onderzoek heeft gedaan naar de kruiwagen, duikt de eerste referentie naar een kruiwagen op in 1222. In deze bron werden acht kruiwagens besteld bij een timmerman in Canterbury, die voor de koninklijke bouwplaats in Dover waren bedoeld: ‘Item pro viii civeris rotantibus emptis apud cantuarium.’
Een andere kruiwagen werd in 1258 aangekocht voor de bouw van Winchester Castle tezamen met vijf draagbaren: ‘In una civera empta rotarea, vij d./In quinque civeris virgeis emptis, iiij d.’ Een kruiwagen was ruim zes keer duurder dan een draagbaar. Maar voor een draagbaar waren twee werkers nodig en voor een kruiwagen maar één. Een investering die uiteindelijk wel uit kon. Toch bleef de draagbaar populairder dan de kruiwagen in de bouw.
Soorten en maten kruiwagens
De tot dusver gevonden afbeeldingen van kruiwagens zijn volgens Matthies in twee basistypen in te delen. Deze twee basistypen kunnen wel verschillende aanpassingen hebben zoals bijvoorbeeld een rek, pootjes, een dicht wiel of een wiel met spaken, een ombouw over het wiel etc.
Het eerste basistype is afkomstig van de draagbaar. Dit type is eigenlijk de meest eenvoudige kruiwagen. Het is een platte kar die nog het meest op de draagbaar lijkt. Het enige verschil is dat twee van de handgrepen zijn vervangen door een as met een wiel. Dit vroege type werd ook veel gebruikt op bouwplaatsen.
In een wat meer uitgewerkte versie van dit eerste en eenvoudige type, heeft de kruiwagen een soort rek of ruggensteun gekregen, waartegen de ladingen konden leunen of worden opgestapeld. Dit rek werd eigenlijk altijd vlak achter het wiel geplaatst. Dit type werd ook gebruikt om mensen te vervoeren en het rek werkte dan als een soort ruggesteun. De afbeelding hieronder laat twee aapjes zien die door een derde aapje worden geduwd.
Hoewel de kruiwagen met ‘ruggesteun’ al een hele verbetering was voor als je iemand moest vervoeren, bleek het nog niet erg handig voor het vervoer van spullen. Losse spullen konden makkelijk van de kruiwagen vallen. Om te zorgen dat de lading niet van de kruiwagen af kon vallen, werden er houten panelen aan de zijkanten toegevoegd, zodat de kruiwagen een soort bak kreeg. Daarvan is de volgende afbeelding een voorbeeld.
Er zijn ook voorbeelden van grote rieten manden die op kruiwagens werden bevestigd. Deze kruiwagens worden vooral teruggevonden in Frans–Vlaamse afbeeldingen. De afbeelding hieronder is een Franse afbeelding waarin een zot of een nar in een kruiwagen met mand vooruit wordt geduwd door een aap.
Het tweede basistype van de kruiwagen heeft de vorm van een klein wagentje en zou kunnen afstammen van een wagen met een kapot wiel of een kapotte as. Deze kruiwagen heeft een rechthoekige bak. Er zijn Zwitserse modellen met een dicht wiel, zoals te zien is in de eerste afbeelding uit de Spiezer Chronik (1484/1485), verderop in de tekst. Er zijn ook Engelse voorbeelden van een kruiwagen met vier pootjes onder de bak en een gespaakt wiel aan de voorkant, zoals staat afgebeeld in The Life of St. Alban (1250).
In de bouw
De oudste Engelse afbeelding is te vinden in het manuscript Vie de Saint Auban (‘Het leven van St. Alban’) dat onderdeel is van Vitae duorum Offarum (‘De levens van de twee Offa’s’). Beide werken zijn geschreven door de Engelse Benedictijner monnik, kroniekschrijver, kaartenmaker en miniatuurkunstenaar Matthew Paris (ca. 1200–1259). De afbeelding laat een bouwplaats zien. Twee werklieden lopen met een draagbaar een ladder op. Daaronder loopt een derde met een kruiwagen. Aan de kruiwagen zit een riem die de werkman om zijn schouders kon dragen om zijn armen enigszins te kunnen ontlasten.
Deze afbeelding verscheen zo’n dertig jaar nadat de kruiwagen voor het eerst genoemd wordt in de Engelse archieven, en geldt als een van de oudste afbeeldingen van een kruiwagen. Het is een van de weinige afbeeldingen uit de dertiende eeuw. De meeste middeleeuwse afbeeldingen komen uit de veertiende en vijftiende eeuw.
Na dit vroege voorbeeld wordt er ook een kruiwagen afgebeeld of genoemd in een Frans Psalter uit 1300. Het gaat om een scène waarin de Toren van Babel wordt gebouwd. De onderstaande afbeelding komt niet uit het betreffende Franse Psalter, maar laat wel eenzelfde scène zien. Op de voorgrond is duidelijk een kruiwagen te zien. Deze eveneens Franse afbeelding stamt uit de vijftiende eeuw.
Wat opvalt is dat er soms meerdere afbeeldingen van de kruiwagen staan afgebeeld in dezelfde bron. Zo staan er bijvoorbeeld drie afbeeldingen van de kruiwagen in het Frans–Vlaamse manuscript Trésor des histoires (Saint–Germain, 1389). Er staat ook een aantal kruiwagens in de Zwitserse Spiezer Chronik (1484/1485). Dit werk is gemaakt door Diebold Schilling (1445–1486). De Spiezer Chronik is zijn laatste en tevens beste werk.
De Spiezer Chronik is geschreven in opdracht van Rudolf von Erlach (1448–1507). Von Erlach was de Schultheiss van Bern, een functie die te vergelijken is met die van schout – een ambtenaar belast met bestuurlijke en gerechtelijke taken en het handhaven van de openbare orde. Von Erlach was zo onder de indruk van Schillings eerdere Berner Chronik (1483), dat hij een eigen kroniek bestelde over de stad Spiez. In deze kroniek zijn tenminste twee afbeeldingen van de kruiwagen te vinden.
In de kerk
Behalve miniaturen in manuscripten en schilderijen en tekeningen waarop de kruiwagen staat afgebeeld, zijn er ook nog andere soorten afbeeldingen te vinden, zoals bijvoorbeeld deze misericordia in de St. Sulpiterkerk te Diest in België. Misericordia zijn steunpunten (een soort mini–klapstoeltjes) in de koorbanken van de kerk, waar de monniken en nonnen tegenaan konden leunen als ze moe werden van het lange staan tijdens de diensten. De onderkant van deze steunen (en de steunen zelf) waren vaak rijkelijk versierd. Deze is vrij eenvoudig en laat een man zien die een hond op een kruiwagen voortduwt.
Naar de hel
Er zijn tal van afbeeldingen te vinden waarin de kruiwagen gebruikt wordt om zondaars naar de hel te vervoeren. De afbeelding hieronder laat een kruiwagen met een bak zien, waarin een koning, een bisschop en een leek door twee demonen naar de hel worden gereden. De achterste demon draagt de kruiwagen. Hij heeft een riem om zijn nek die zijn armen enigszins moet ontlasten. Let ook op de beenprothese die hij om zijn rechterpoot heeft gebonden. De voorste demon trekt de kruiwagen aan een riem vooruit en speelt op een doedelzak.
Er zijn vrij veel afbeeldingen te vinden waarin de kruiwagen wordt gebruikt om alle zondaars naar de hel te brengen. Voor deze taak voldeed de allereenvoudigste kar. Aangezien de kruiwagen oorspronkelijk werd gebruikt om afval en mest weg te ruimen gaf dit een mooie symbolische betekenis aan de afbeelding. Je zou kunnen zeggen dat de zondaars werden vergeleken met mest en met afval dat opgeruimd moest worden.
Het Laatste Oordeel was een populair thema in de middeleeuwse kunst en de Hellemond was daarbij een veelgebruikte voorstelling. De Hellemond gaf toegang tot de hel en werd voorgesteld als de opengesperde bek van een monster. In de late Middeleeuwen werd dit monster ook wel als de Hellehond Cerberus afgebeeld. Hieronder staan enkele afbeeldingen van de Hellemond en van de zondaars die in kruiwagens door duivels erheen worden gebracht.
De afbeelding hierboven is een detail van een fresco. Het laat de Hellemond zien als de bek van een monster. Duivels zijn druk in de weer om de zondaars de bek in te drijven. Links van het monster is een duivel met een kruiwagen afgebeeld waarin twee slachtoffers zitten. Dit fresco is te vinden in een kapel die gewijd is aan St. Martinus in het plaatsje Sillegny in Lotharingen, Frankrijk.
De afbeelding hieronder is afkomstig uit De Civitate Dei (‘Over de stad Gods’) van St. Augustinus (354–430), bisschop van Hippo (tegenwoordig Annaba, Algerije), theoloog, filosoof en kerkvader. In De Civitate Dei verdedigt Augustinus het Christendom als de enige ware godsdienst. Hij geeft hierin zijn ideeën weer over de sociale en de maatschappelijke orde. Deze afbeelding staat helemaal aan het begin, op de tweede pagina van deze versie van het boek. Het laat wederom de Hellemond zien en de kruiwagen die wordt gebruikt om nieuwe zondaars aan te voeren.
Een fantastisch mooi voorbeeld van de Hellemond is te vinden in het getijdenboek van Katharina van Kleef (1417–1476). Zij was getrouwd met Arnold van Egmont (1410–1473), hertog van Gelre en graaf van Zutphen. Haar getijdenboek is één van de mooiste overgebleven exemplaren. Het is een topstuk van middeleeuwse miniatuurkunst. Het boek is speciaal voor Katharina gemaakt, waarschijnlijk in opdracht van haar man of haar vader. Het is vervaardigd in Utrecht rond het jaar 1440. De maker is niet bekend en wordt daarom de Meester van Katharina van Kleef genoemd.
De Hellemond in Katharina’s getijdenboek is bijzonder afschrikwekkend. Het telt maar liefst drie muilen. De binnenste muil wordt voorgesteld als een rode huig met tanden, neus en ogen. Duivels stoken het vuur op onder een ketel waarin de zondaars vastzitten en nieuwe slachtoffers worden per kruiwagen aangevoerd. Daarboven, of daaromheen zien we een tweede muil met ogen en neus. Helemaal bovenaan de afbeelding zien we de derde muil, met neus en gesloten ogen. De twee voorste bekken die de poort naar de hel verbeelden, vormen de toegang tot een kasteel. Vlammen slaan uit de torens en daarbovenop worden mensen gemarteld door duivels. Op de kantelen staan duivels klaar met stenen om deze naar de zondaars te gooien. Helemaal onderaan de afbeelding staan de zeven hoofdzonden genoemd als een waarschuwing. Bega je een van de zeven hoofdzonden, dan wacht je deze Hellemond…
Naar de eeuwige jeugd
Gelukkig zijn er ook meer positieve afbeeldingen te vinden en is het niet alleen maar ellende. Een ander geliefd thema is de bron van de eeuwige jeugd. Hier zijn verschillende uitvoeringen van. De afbeelding hieronder laat een wandtapijt uit Straatsburg zien waarop de bron van de eeuwige jeugd staat afgebeeld. Op de voorgrond is goed te zien hoe een oude, invalide vrouw in een kruiwagen naar de bron wordt gereden.
Een bekend schilderij is ‘Jungbrunnen’ van Lucas Cranach de Oude (1472–1553). Cranach was een Duitse schilder, graveur en etser (en burgemeester, apotheker, handelaar en drukker in Wittenberg). Hij wordt gezien als één van de Grote Drie Duitse schilders (Dürer, Holbein en Cranach). Dit schilderij laat de fontein van de jeugd zien. Aan de linkerkant worden de ouderen en zieken op karren, draagbaren en in een kruiwagen naar de fontein gereden, waar ze zich uitkleden en in het water stappen. In het midden zien we de fontein waarin wordt gebadderd, gezwommen en gedarteld en waarin het verjongingsproces zich afspeelt. Rechts stappen de mensen weer jong en blij uit de fontein en leven er lustig op los. Er wordt lekker gegeten, er wordt muziek gemaakt, er wordt gedanst, er wordt geflirt en er wordt gevreeën.
Naar de markt
De kruiwagen werd natuurlijk ook gebruikt om goederen, zoals bijvoorbeeld etenswaren, te vervoeren naar de markt. Het schilderij hieronder is van de Nederlandse kunstschilder Pieter Aertsen (ca. 1508–1575), ook wel Lange Pier genoemd vanwege zijn lengte. Op de voorgrond van dit schilderij zien we een kruiwagen met manden etenswaren.
Het neefje van Pieter Aertsen was de Vlaamse schilder Joachim de Beuckelaar (1534–1574). Hij was bij zijn oom in de leer geweest. Het doek hieronder wordt ‘Ecce Homo’ of ‘Pilatus toont Jezus aan het publiek’ genoemd. Deze voorstelling is helemaal links achterin te zien. Op de voorgrond zien we een marktscène. Een man heeft een kruiwagen vast die volgeladen is met manden met appels voor de verkoop.
Straatventers
Op 15 februari 2012 is een bijzonder werk van de Engelse kunstenaar William Marshall Craig (?–1827) gevonden. Het zat verstopt in de achterkant van een ander boek. Het werk bestaat uit een serie afbeeldingen van straatverkopers en heeft als titel: Itinerant Traders of London in their Ordinary Costume with Notices of Remarkable Places given in the Background (1804). Craig heeft allerlei verschillende straatventers afgebeeld. Hij beschrijft de mannen en vrouwen, als ook de waren die zij verkochten. Hij noemt ook de verschillende plekken in Londen waar deze venters met hun waren stonden. Gezien de conditie van de afbeeldingen en de bruisende kleuren zijn ze naar alle waarschijnlijkheid nooit blootgesteld aan daglicht.
De mevrouw hierboven verkocht gebakken en gekookte appels. In de winter ging zij met haar kruiwagen op de hoek van een straat staan. Zij had in haar kruiwagen een pan met hete kolen, waarover zij een tinnen plaat had liggen. Hierop roosterde zij haar appels die ze vervolgens verkocht aan de voorbij komende arbeiders en werkjongens, die in de koude wintermaanden wel zin hadden in iets warms. Locatie: Stratford Place, aan de noordzijde van Oxford Street.
Deze mevrouw verkocht ‘Cats and Dogs’ meat. Hiermee wordt niet het vlees van katten en honden bedoeld. Ze verkocht paardenvlees, ossenlever en reepjes pens. Het paardenvlees en de ossenlever werden voor twopence per pond verkocht, de reepjes pens werden in bundeltjes samengevoegd en verkocht voor een penny per bundeltje. Dit vlees werd gezien als het meest onaangename, weerzinwekkende wat er maar te koop was in Londen. Het waren vooral vrouwen die dit verkochten. Zodra de leverancier van dit vlees de vrouwen had bevoorraad, werden zij omringd door dieren, waaronder katten en honden, die als zij niet oppaste, er met haar koopwaar vandoor gingen. Locatie: Bethlem Hospital, aan de zuidzijde van Moorfields.
In de zomermaanden werden er kersen verkocht in Londen. Om de concurrentie aan te gaan met winkeliers, verkochten veel vrouwen op straat hun kersen onder de marktwaarde. Ze vroegen soms wel twopence of threepence per pond minder dan in de winkel. Deze mevrouw had naast haar met kersen gevulde kruiwagen, een balans waarmee ze de kersen kon afwegen. De kersenverkoopsters stonden er volgens Craig om bekend dat hun pond nogal afweek van de ‘normale’ pond. Desondanks prezen ze hun kersen aan door te roepen: ‘Kersen, de volle pond!’ Locatie: Ingang van St. James Palace.
Deze man verkocht hot spiced gingerbread. Dit waren platte gemberkoeken die een halve penny per stuk kostten. Ze waren heel lekker en goed gebakken. Ze bleven ook goed warm in deze kar. Het was op een koude en donkere avond een welkome traktatie voor de voetgangers van Londen. Het was een goedkoop luxeproduct dat alleen in de winter te krijgen was. In de zomermaanden verkocht deze man andere cakes en koeken. Locatie: The Pantheon, Oxford Street.
De man hierboven was scharensliep. Hij had een handkar (een kruiwagen) waarmee hij zijn beroep kon uitoefenen. Met zijn voet bediende hij een pedaal waarmee hij zijn slijpsteen liet draaien. Hij sleep en repareerde scharen voor een penny of twopence per paar. Het slijpen van een zakmes kostte een penny per stuk, tafelmessen kostten een shilling en sixpence voor een dozijn (12 stuks). Locatie: Whitehall.
Spotmiddel
Net als bij de rolstoel zien we dat ook de kruiwagen gebruikt werd als middel om mee te spotten. Hieronder staan twee spotprenten over eenzelfde incident. Deze spotprenten komen uit 1683/1684. Ze komen van een anonieme kunstenaar en gaan over de Lutherse kerktwisten in Amsterdam tussen de Hollandse vrijzinnige en de Duitse rechtlijnige richting binnen de Lutherse gemeente. In de zestiende en zeventiende eeuw waren er veel spanningen binnen de (nog nieuwe) Lutherse kerk over de overheersende ‘Duitse’ stroming en een nieuwe en meer vrijzinnige ‘Hollandse’ stroming. Deze twisten bereikten een hoogtepunt toen de nieuwe predikant Theodorus Dominicus in 1683 werd aangesteld.
In Amsterdam kwam het op 26 oktober 1683 tot een uitbarsting. Op die zondag besteeg de nieuwe predikant Theodorus Dominicus, die twee dagen daarvoor was aangesteld, de kansel van de Ronde Lutherse kerk. Een bakkersvrouw zette daarop psalm 12 in: ‘Ach! Godt van Hemel! Zie daerin…’ In het tumult dat op dat moment ontstond werd geroepen: ‘Brui dood den hond!’ De kerkenraad had de stedelijke overheid van tevoren gewaarschuwd dat er wel eens moeilijkheden konden ontstaan en de aanwezige onderschouten zagen geen kans de orde te herstellen. Pas toen de hoofdschout plaats nam in de ouderlingenbank keerde de rust enigszins terug en kon de predikant zijn preek vervolgen. Maar bij het verlaten van de kerk moest Dominucus wel via de achterdeur verdwijnen, anders zou hij vast en zeker door het toedoen van de oproerkraaiers in de gracht zijn beland.
Op de prent hierboven zien we hoe Dominicus zittend op een kruiwagen door een groep van meer dan twintig mannen wordt voortgetrokken naar de Ronde Lutherse koepelkerk van Amsterdam. De kruiwagen rijdt zelfs over het lichaam van een man, die de Amsterdamse Lutherse gemeente moet voorstellen. Links en rechts jagen twee mannen met zwepen, de trekkers aan. Bij één blaast een duivel met een blaasbalg in het oor. In de achtergrond wordt het kuipen van een ton afgebeeld.
En hier eenzelfde prent over hetzelfde onderwerp hetzij in een iets andere uitvoering. Maar deze is wel een stuk interessanter. We zien Dominicus zittend op een kruiwagen. Bij zijn gezicht staat geschreven: ‘Ik ben dankbaar.’ Dominicus wordt begeleid en geduwd door vier mannen. Bij hen zien we kreten als: ‘Soo wil ik ’t hebben’ en ‘Soo moet ’t weesen’. De kruiwagen wordt de kerk binnengetrokken door vier andere mannen. Bij hen zien we kreten als: ‘Ik ben bedught’ en ”t Sal wel gaan’. In de kerk staan twee mannen die het gezelschap welkom heten. Ook hier rijdt de kruiwagen over een man, die de Amsterdamse Lutherse gemeente moet voorstellen. Hij schreeuwt: ‘Wij zijn nu over reden al tot uwen schaed’en kercken val’. In de wolken zweven twee engelen. De linker zegt: ‘Ick heb ’t niet gewild’ en de rechter: ‘Daarom salte niet goet zijn’.
Onder de voorstelling staat een vers van vier regels:
O D houdt u beter aen Gods kerck
En siet niet meer nae u groots ogemerk
Maer traght veel meer na op reghte leer
Soo hebt gij loon van Godt den Heer
Bij deze laatste prent horen ook nog twee tekstbladen met verzen.
De anonieme maker van deze prenten is zeer kritisch op de ‘vrijzinnige’ predikant die de Hollandse stroming representeert. Hij geeft de voorkeur aan de rechtlijnige Duitse stroming, zoals die volgens hem bedoeld was. De predikant wordt hier net als de zondaars in eerdere afbeeldingen op de meest eenvoudige kar naar de kerk gereden. Iets beters verdient hij niet.
In de tuin of op het platteland
Behalve in de stad, werd de kruiwagen natuurlijk ook gewoon gebruikt op het platteland en in de tuin. Of er nu onkruid of gewassen in werden vervoerd, of dat de kruiwagen werd gebruikt om in te zitten zoals op het schilderij hieronder van Vincent van Gogh uit 1883. Een vrouw zit op de kruiwagen en kijkt toe hoe de man vlak voor haar onkruid verbrandt. Deze kruiwagen heeft alleen een plank achter het wiel en geen bak, zodat de vrouw er goed op kan zitten.
De schilderijen hieronder zijn van de Franse schilder Julien Dupré (1851–1910), die bekend is geworden door zijn schilderingen van het boerenleven en het werken op het platteland. De vrouw op het eerste schilderij rust waarschijnlijk even uit voordat ze met haar volgeladen kruiwagen haar reis vervolgd. Hier zien we eenzelfde type kruiwagen met alleen een plank of steun, net achter het wiel geplaatst waardoor ze grote ladingen mee kan nemen die niet in een kruiwagen met een bak zouden passen. Eenzelfde kruiwagen zien we op het volgende schilderij waarin een vrouw aan het hooien is.
Net als op het platteland werd de kruiwagen natuurlijk ook veel gebruikt in de tuin. Waar op het platteland vaak voor een model werd gekozen zonder bak zodat er grotere (en bredere) ladingen op pasten, koos men voor in de tuin vaker voor een wat handzamer model met een bak er op. Zo konden bijvoorbeeld geoogste groenten en fruit uit de moestuin, of het snoeiafval van planten en heggen, makkelijk worden vervoerd en kon deze vaak losse lading niet uit de kruiwagen vallen.
Het schilderij hieronder is van de Franse impressionistische schilder Camille Pissarro (1830–1903), die tevens de mentor was van Vincent van Gogh tijdens zijn verblijf in Parijs. Het schilderij laat een tuin zien waarin een vrouw met een volgeladen kruiwagen loopt en daarachter een klein meisje. De kruiwagen heeft een bak waardoor de lading er niet uit kan vallen.
Zou het kleine meisje op het schilderij ook hebben aangeboden om de kruiwagen te helpen dragen? Er waren overigens al kleine kruiwagentjes speciaal voor kinderen. Dat laat het ontwerp voor een schildering, een tekening van Elias van Nijmegen (1667–1755) zien. We zien hoe een dienstmaagd een kleine jongen terecht wijst als hij een kind (wellicht een jonger broertje) uit een kruiwagen laat tuimelen. We kunnen ons een voorstelling maken van hoe de kleine jongen net iets te hard en te wild de bocht om schiet waardoor zijn nog kleinere passagier uit de kinderkruiwagen kukelt.
Als we alle hierboven beschreven bronnen, overgebleven documentatie, afbeeldingen en illustraties van kruiwagens bekijken en bestuderen, dan komen we tot de conclusie dat de kruiwagen toch wel een beetje een zeldzaamheid bleef tot in de vijftiende eeuw. Het gebruik lijkt zich ook te hebben beperkt tot de landen Engeland, Frankrijk, de Lage Landen, Duitsland en Zwitserland. De vroege bronnen tonen het gebruik van de kruiwagen vooral in de zuidelijke helft van Engeland, het noorden van Frankrijk, heel Nederland en België, het midden en zuiden van Duitsland en Zwitserland. Het heeft heel wat tijd gekost voordat de kruiwagen in heel Europa gemeengoed werd.
Het gebruik van de kruiwagen nu
Net als de rolstoel, heeft ook de kruiwagen zich in de loop der jaren ontwikkeld. En we zien eenzelfde soort ontwikkeling als met de rolstoel. Veel mensen vinden het hebben van een kruiwagen erg handig, maar zijn minder blij met de hoeveelheid ruimte die een kruiwagen kan innemen. Niet iedereen heeft een schuur of een garage waar voldoende ruimte is voor een kruiwagen. Men ging dus op zoek naar manieren om kruiwagens minder ruimte te laten innemen. Net als bij de rolstoel, bleek het kunnen ‘opvouwen’ het antwoord.
De meeste van deze opvouwbare kruiwagens bieden niet de stevigheid van ‘ouderwetse’ kruiwagen die helemaal van hout of metaal waren gemaakt. Maar voor lichtere ladingen zoals bijvoorbeeld tuinafval, bleken deze kruiwagens prima geschikt.
Er zijn alleen al in de Verenigde Staten enorm veel patenten verstrekt aan uitvinders van opvouwbare kruiwagens. Hieronder staat slechts een kleine selectie:
De Britse uitvinder James Dyson (1947) introduceerde in 1977 de Ballbarrow, een nieuw type kruiwagen. Deze kruiwagen bestond in eerste instantie uit een een gegalvaniseerde bak die ook meteen de twee poten vormde. Normaal gesproken zorgde een paar knikken in het frame voor de pootjes. De bak van deze kruiwagen kon van boven worden gevuld en van onderen worden geleegd. Om de bak zat een stalen frame met handvaten. Aan de voorkant zat een groot plastic wiel. Dit grote plastic wiel maakte het makkelijker om door zachte grond te rijden en deze kruiwagen bleef ook redelijk stabiel met een zware last. De gegalvaniseerde bak werd in een later ontwerp vervangen door een plastic bak.
De Ballbarrow won in 1977 de Building Design Innovation Award. James Dyson bleef werken aan zijn bal–wiel concept, wat ook terug te vinden is in de ontwerpen van zijn bekende stofzuigers.
De kruiwagen kent een lange geschiedenis en heeft een hele ontwikkeling doorgemaakt. Hierdoor kunnen wij vandaag de dag kruiwagens in alle soorten en maten verkrijgen. Niet alleen grote kruiwagens voor de ‘volwassen’ klussen, maar ook kleine kruiwagentjes voor de ‘kleine’ klusjes. Het is dat mijn grootvader deze laatste niet had voor mijn broer, anders had hij trots achter zijn eigen kruiwagentje kunnen lopen.
Beste schrijver,
Nog voordat ik ga lezen een reactie. Het was Maarten van Rossem die me attendeerde op de Chinese oorsprong van de kruiwagen. Wikipedia gaat slechts terug tot de middeleeuwen. Het lijkt er op dat veel oude Chinese kennis verdoezeld wordt door de westerse ideeen en/of geschiedschrijving. Beetje bij beetje ontdek ik dat er meer is dan de conventionele bronnen en/of kennis.
Dank u wel voor uw inspanningen.
J@n Brouwer
Aruba
Wat een lang verhaal weer. Heel veel werk maar leuk om te lezen.