Klappertanden
Mijn oma had net zoals veel van haar generatiegenoten een volledig kunstgebit. Ze schepte er genoegen in haar kleinkinderen de stuipen op het lijf te jagen door haar boven- of ondergebit onverwachts met haar tong uit haar mond te duwen of door haar gebit te laten klapperen. Zelfs toen ik allang volwassen was, wist ze mij nog steeds rillingen te bezorgen met haar tanden.
De laatste keer gebeurde tijdens een van de bezoekjes van mijn moeder en mij aan oma in het bejaardentehuis. Oma had vaak alles goed voor elkaar, maar nu werd ons bij binnenkomst meteen duidelijk gemaakt dat ze haar tanden kwijt was. Niet ernstig want het was alleen maar haar ondergebit dat zoek was – alsof dat wat uitmaakt. Zuchtend begonnen mijn moeder en ik te zoeken naar het missende gebit. Allebei hopend dat de ander het ding zou vinden. Alle hoeken en gaten hebben we doorzocht, elk laatje opengetrokken, elke kast doorzocht alsook haar kleding en haar handtas. Overal hebben we gekeken, maar haar gebit bleef spoorloos.
We besloten toen maar om thee te gaan drinken, dat kon tenslotte ook zonder ondergebit. Terwijl we wachtten tot het water kookte, begon het gebruikelijke praatuurtje. Een opsomming van oma; wie er in haar kennissenkring ziek of overleden waren, haar eigen kwalen etc. etc. Kortom een héél gezellig gesprek. Toen na deze opsomming van ellende het water eindelijk kookte, schoten mijn moeder en ik overeind om als eerste het piepkleine keukentje van oma in te duiken. Deze gesprekken waren nou niet bepaald favoriet.
Daar stonden we samen. Mijn moeder had de waterkoker vast en goot de inhoud ervan in de theepot die ik haar voorhield en ja hoor, met het schenken van het kokende water viel daar ook oma’s kunstgebit bijna mee de theepot in. Mijn moeder en ik waren met stomheid geslagen – in de waterkoker hadden we inderdaad niet gekeken. Oma’s kunstgebit was gevonden en dankzij het meekoken in de waterkoker ook meteen steriel! Nadat het ding voldoende was afgekoeld kon ze hem zo weer in haar mond stoppen.
Het was natuurlijk mooi dat het gebit gevonden was, maar de thee hoefden mijn moeder en ik niet meer. Mijn moeder heeft de waterkoker eerst grondig schoongemaakt en daarna nog een aantal keren water laten koken. Maar we durfden het niet meer te gebruiken. De waterkoker was als het ware besmet met deze schokkende herinnering. Theedrinken bij oma zou nooit meer hetzelfde zijn. We hebben haar een nieuwe waterkoker gegeven (voor onze eigen gemoedrust) en de oude, die het overigens nog prima deed, die hebben we naar de kringloopwinkel gebracht. Ssssttt…
Oudheid
Hoe vreselijk belangrijk het hebben van tanden is, blijkt wel uit het feit dat men in de oudheid al bezig was om oplossingen te verzinnen om ontbrekende tanden te vervangen. Verschillende volken hadden hiervoor hun eigen oplossingen.
De Maya’s en ook de oude Egyptenaren zouden tanden en kiezen al vervangen door nieuwe geslepen houten tanden, ivoren tanden en zelfs schelpen te plaatsen. Loszittende tanden werden vastgezet met draad. Ook in de Grieks–Romeinse wereld werden pogingen gedaan om gebitsprothesen te maken. De Etrusken, een volk dat in Italië ten noorden van Rome leefde, zouden in de zevende eeuw voor Chr. al kronen en bruggen van dierlijke en menselijke tanden maken. Deze kunsttanden konden met behulp van draad aan elkaar en aan de eigen tanden worden bevestigd. De Romeinen zouden dit in de vijfde eeuw voor Chr. hebben overgenomen.
Japan
In Japan werden kunstgebitten gemaakt van hout. Deze houten kunstgebitten stammen uit het begin van de zestiende eeuw. Er werd een zachte bijenwas gebruikt om een afdruk te maken van het incomplete gebit van de ‘patiënt.’ Deze afdruk werd vervolgens volgegoten met een hardere bijenwas. Het nieuwe houten gebit werd zorgvuldig om dit model heen gesneden.
De eerste prothesen waren volledig van hout. Latere versies kregen menselijke tanden of zorgvuldig geslepen ivoren of hoornen tanden, of tanden geslepen van pagodite – een zachte grijze of gele steensoort die door de Chinezen werd gebruikt voor de bouw van pagodes.
Deze tanden werden vastgezet op een brede basis zodat het gebit beter in de mond paste en de tanden beter op hun plaats bleven zitten. Deze techniek was voor die tijd heel geavanceerd en zou pas in de late achttiende eeuw naar het Westen komen. De houten gebitten bleven in gebruik tot in de negentiende eeuw totdat Japan zich openstelde naar het Westen.
Tand–roof
Er was een grote vraag naar gebitsprothesen. Je moet je voorstellen dat er vroeger geen tandzorg was en geen middelen om het gebit grondig schoon te maken. Veel mensen verloren op jonge leeftijd al tanden en kiezen. Er was dus veel meer vraag dan aanbod. Door het gebruik van suiker werden de eigen tanden verrot.
Natuurlijk gaf men vroeger ook al de voorkeur aan echte tanden boven kunsttanden. Er is altijd gezocht naar manieren om aan goede kunsttanden te komen. Hoe knap het ook was dat kunsttanden konden geworden geslepen uit hout en uit dierlijke tanden en botten, wilden mensen liever tanden die zoveel mogelijk leken op hun eigen. Het ivoor van olifanten en neushoorns was veel te duur en daarom werden er vaak gebitselementen van koeien en paarden gebruikt om nieuwe tanden van te slijpen. Dit was niet ideaal en daarom probeerde men aan menselijke tanden te komen. Om aan deze vraag te kunnen voldoen waren er handelaren in tanden.
Deze handelaren in tanden en kiezen volgden de legers en struinden de slagvelden van Europa af om de tanden te trekken van jonge gesneuvelde soldaten. Hoe jonger de gesneuvelde, hoe gaver zijn gebit vaak nog was en des te bruikbaarder de getrokken tanden waren. Een voorbeeld hiervan zijn de Waterloo–tanden. Toen in 1815 bekend werd dat de Slag bij Waterloo zou plaatsvinden, trokken vele kiezentrekkers vanuit heel Europa naar Waterloo om daar zoveel mogelijk tanden en kiezen te verzamelen voor de verkoop. Veel van deze Waterloo–tanden zouden tot in de tweede helft van de negentiende eeuw meerdere keren zijn hergebruikt.
Een ander luguber voorbeeld is dat van grafrovers of lijkschenners. Dit zijn mensen die pas overleden personen opgroeven om de tanden en kiezen te trekken. Deze tanden en kiezen konden zij voor veel geld verkopen.
IJdelheid
Onder het bewind van koning Lodewijk XIV van Frankrijk (1638–1715) werd veel meer belang gehecht aan uiterlijk vertoon dan daarvoor. Lodewijk XIV die zich de Zonnekoning liet noemen, stond bekend als een hele ijdele man. Toen hij kaal werd is hij pruiken gaan dragen om dit te verbergen en hij zette daarmee een trend in voor het hof en de elite van Frankrijk en luidde daarmee de Pruikentijd in. Lodewijk XIV had ook een slecht gebit en zou een groot deel van zijn leven kiespijn hebben gehad. In 1685 zou hij zelfs de hele linkerkant van zijn gebit hebben laten trekken. Onder Lodewijk XIV werd kunstgebitten voornamelijk gedragen om het uiterlijk te verbeteren. Het weer goed kunnen eten werd minder belangrijk gevonden. Lodewijk XIV gaf zo een belangrijke impuls aan de ontwikkeling van de tandheelkunde.
Tandheelkunde
In 1728 beschreef de Franse arts Pierre Fauchard (1678–1761) een nieuwe manier om een kunstgebit te maken, waarbij een metalen frame werd gebruikt. De tanden voor dit gebit werden uit dierlijke tanden en botten geslepen. Dit nieuwe kunstgebit kon vervolgens met behulp van gouddraad bevestigd worden aan de eigen tanden en kiezen. Fauchard wordt beschouwd als de vader van de moderne tandheelkunde en de uitvinder van het kunstgebit.
De Fransman Claude Mouton (?–1760) was tandarts van de Dauphin en van koning Lodewijk XV van Frankrijk. In 1746 bracht hij voor het eerst bij een patiënt een gouden kroon aan. Kennelijk was hij hier niet zo heel tevreden over want hij stelde voor om kronen van ivoor te laten maken omdat dit qua kleur beter paste bij het eigen gebit en daardoor veel mooier zou staan.
De eerste porseleinen tanden werden rond het jaar 1770 gemaakt door de Franse apotheker Alexis Duchâteau (1714–1792). Zijn assistent, de Franse tandarts Nicholas Dubois De Chemant (1753–1824), kreeg tussen 1787 en 1791 het eerste Britse patent voor ‘De Chemants Specificatie.’ Dit was een manier om een enkele tand of meerdere tanden te vervangen, een rij of zelfs het hele gebit. De tanden konden op een makkelijkere en effectievere manier worden bevestigd. Daarnaast konden de kunsttanden in iedere kleur worden gemaakt zodat deze beter bij de eigen resterende tanden pasten. De kleur van deze kunsttanden was behoorlijk kleurvast. De Chemant begon in 1792 zijn protheses te verkopen in Engeland. Het merendeel van zijn porselein werd geleverd door de bekende firma Wegdewood.
Washington
Een bekend kunstgebit is dat van de eerste Amerikaanse president George Washington (1732–1799). Hij heeft meerdere kunstgebitten gehad. Er doen vele verhalen over zijn gebit de ronde. Zo zou zijn kunstgebit zijn gemaakt van hout, of van ivoor dat afkomstig zou zijn van de slagtand van een olifant, of van een bot of tand van een nijlpaard etc.
Dit gebit van Washington heeft een basis van lood waarin alle tanden zijn vastgezet. Er loopt een metalen draad dwars door alle tanden om ze op hun plek te houden. De tanden van het bovengebit zijn geslepen uit tanden die afkomstig zijn van een paard en een ezel. De tanden van het ondergebit zijn afkomstig van een koe en van mensen. Washington zou zijn eigen getrokken tanden hebben laten gebruiken, maar er gaan ook verhalen dat hij tanden van zijn slaven heeft gekocht voor zijn nieuwe gebit. Aan de achterkant zijn het boven– en ondergebit aan elkaar bevestigd door een springveer. Washington moest zijn kaken stijf op elkaar klemmen om zijn mond dicht te kunnen houden. Dit kun je ook zien in het portret dat twee jaar voor zijn dood is geschilderd.
Moderne kunstgebitten
Vanaf ongeveer 1850 werden kunstgebitten gemaakt van gevulkaniseerd rubber waarin de porseleinen tanden werden vastgezet. Door het gebruik van dit nieuwe materiaal werden kunstgebitten een stuk goedkoper, waardoor het voor meer mensen mogelijk werd om zich een nieuw gebit te laten aanmeten. In de twintigste eeuw werden nieuwe soorten kunststof en plastics gebruikt voor de productie van kunstgebitten.
Volgens een Brits onderzoek uit 1968 had 79 % van de mensen tussen 65 en 79 jaar oud, geen eigen tanden meer. In Nederland zal dit percentage niet veel anders zijn geweest. In de jaren 1960 kon je in Nederland op de markt nog tweedehands kunstgebitten kopen. Het kwam regelmatig voor dat potentiële kopers een gebit in de mond stopten om het even te passen en daarna weer teruglegden, klaar voor een volgende geïnteresseerde. Door meer aandacht te besteden aan de hygiëne van onze tanden en kiezen en betere tandzorg was het aantal van 79% in 1968, in 1998 teruggelopen naar 36%. Deze daling zal zich hopelijk nog even voortzetten.
Wat een leuk verhaal over het kunstgebit van je oma. Ik kan me wel voorstellen dat het koken van het kunstgebit niet goed is voor de pasvorm. Wat grappig dat jullie het nodig vonden de waterkoker in te ruilen.