Prinsjesdag

De derde dinsdag van september

Prinsjesdag is een belangrijke dag in de Nederlandse politiek. Het is de dag waarop het staatshoofd, de koning, in een Verenigde Vergadering van de Staten–Generaal, de Troonrede voorleest. Hierin geeft de regering aan wat het beleid zal zijn voor het komende jaar. Oorspronkelijk had Prinsjesdag een hele andere betekenis. 

De benaming ‘Prinsjesdag’ werd al in de zeventiende en de achttiende eeuw gebruikt voor de viering van de verjaardagen van de Prinsen van Oranje. Een titel die in 1544 in handen kwam van Willem van Oranje (1533–1584) en zijn nakomelingen. Deze titel moet niet verward worden met de titel Prins van Oranje–Nassau, die minder exclusief is en geldt voor bijna alle leden van het Koninklijk Huis. De titel Prins van Oranje slaat op het vorstendom Orange in Frankrijk en de titel Prins van Oranje–Nassau op het vorstendom Nassau–Oranje in Duitsland.

Het schilderij hieronder is van Jan Steen (1625–1679) en laat Prinsjesdag zien, waar op 14 november de verjaardag werd gevierd van stadhouder–koning Willem III (1650–1702). Willem III was vanaf 1672 stadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588–1795) en dankzij zijn huwelijk met de Engelse prinses Mary Stuart (1662–1694), de oudste dochter van de Engelse koning James II (1633–1701), werd hij in 1689 ook koning van Engeland, Schotland en Ierland, nadat hij zijn katholieke schoonvader in 1688 dankzij de ‘Glorious Revolution’ had afgezet.

Prinsjesdag Willem III
Prinsjesdag. Een gezelschap viert de verjaardag van prins Willem III, door Jan Havickz. Steen (ca. 1660–1679). Rijksmuseum in Amsterdam.

Op het schilderij van Jan Steen zien we het interieur van een herberg met daarin een gezelschap dat de verjaardag van Willem Frederik, Prins Willem III van Oranje viert. Aan tafel zitten mensen gezellig te eten, te drinken en te lachen. Aan de muur boven de bedstede hangt een schilderij met het portret van de prins, waar helemaal niemand naar kijkt.

Op de houten lijst boven de bedstede staat de inscriptie Wij screuwe als leuwe oftewel ‘Wij schreeuwen als leeuwen’ geschreven. Boven de tafel hangt een grote koperen kroon die versierd is met een oranjetak en een bel. Op de kroon staat de inscriptie Salus patriae suprema lex esto geschreven. Dit betekent: ‘De gezondheid of het welzijn van de vader (lees hier: stadhouder) is de hoogste wet (of het grootste goed)’.

Hoe het vieren van Prinsjesdag eraan toeging in de zeventiende eeuw staat geschreven op het papier onderaan in het midden van het schilderij. Daar staat: Op de gesondheyt van het nassaus basie, in de eene hant het rapier (= een type zwaard of degen), in de anderen hant het glaesie oftewel ‘Op de gezondheid van het Nassaus baasje, in de ene hand het rapier, in de andere hand het glaasje’.

De viering van Prinsjesdag was een heel populair volksfeest. De Prinsjesdagen van stadhouder Willem V werden gebruikt als uiting van Oranje– en Prinsgezindheid. Willem V (1748–1806), Prins van Oranje en sinds 1751 de laatste erfstadhouder van de Republiek, was niet populair. Hij werd verguisd door een groot deel van de bevolking. Zij zagen hem als een decadente vorst, een sufferd en een mislukkeling die gekenmerkt werd door besluiteloosheid en slecht leiderschap.

Portret Willem V
Portret van stadhouder Willem V, door Johann Georg Ziesenis (ca. 1768/1769). Mauritshuis in Den Haag.

De Nederlandse samenleving was verdeeld in enerzijds de patriotten of staatsgezinden en aan de andere kant de orangisten of prinsgezinden. We noemen deze periode in de Nederlandse geschiedenis de Patriottentijd. De patriotten waren burgers die tegen het einde van de achttiende eeuw het bewind van Willem V een halt wilden toeroepen en van de Republiek een democratie wilden maken. De orangisten of prinsgezinden stonden vanzelfsprekend aan de kant van de stadhouder.

Het lukte de patriotten ook om zich met succes een aantal traditioneel Oranje–gekleurde onderwerpen toe te eigenen, zoals vaderlandsliefde en eenheid. Deze onderwerpen waren vanzelfsprekend erg belangrijk en deden het verzet tegen de stadhouder nog meer groeien. Mede hierdoor trokken de prinsgezinden aan het kortste eind.

Door spanningen in het binnenland en de politieke ontwikkelingen elders in Europa en dan met name in Frankrijk, werd Nederland na de Franse Revolutie in 1789 omgevormd tot de Bataafse Republiek. Tussen 1794 en 1799 vond de Bataafse Revolutie plaats, een fluwelen revolutie zonder bloedvergiet. Na de Bataafse omwenteling vluchtte de laatste stadhouder Willem V op 18 januari 1795 naar Engeland en een dag later, op 19 januari werd de Bataafse Republiek (1795–1801) uitgeroepen.

Vertrek Willem V
Vertrek van Willem V vanaf het strand van Scheveningen op 18 januari 1795. Detail van een  ingekleurde prent door Joannes Bemme naar een tekening van Dirk Langendijk en Christoffel Meijer (1798). Paleis Het Loo in Apeldoorn.

Prinsjesdag was een van de populairste volksfeesten van het land, maar zonder een Prins van Oranje was er geen Prinsjesdag. Het zou nog een kleine twintig jaar duren voordat een vernieuwde versie van Prinsjesdag het levenslicht zou zien.

Een nieuw Koninkrijk met een nieuwe Prinsjesdag

Na het Eerste Franse Keizerrijk ontstond het Soevereine Vorstendom der Verenigde Nederlanden (1813–1815), de voorloper van het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden (1815–1830) dat bestond uit Nederland en België.

Aankomst Willem Frederik
De landing van Willem Frederik, door Nicolaas Lodewijk Penning naar Reinier Vinkeles en een tekening van Jan Willem Pieneman (1813). Rijksmuseum in Amsterdam.

Op 30 november 1813 zette de zoon van Willem V, Willem Frederik van Oranje–Nassau, Prins van Oranje, voet op Nederlandse bodem na achttien jaar in ballingschap te hebben geleefd in Engeland. De prins werd vanaf een sloep die door een Engels oorlogsschip was uitgezet, aan land gebracht in Scheveningen.

Een paar dagen daarvoor was door middel van een proclamatie het Soevereine Vorstendom der Verenigde Nederlanden uitgeroepen. Op 2 december werd de ambtseed afgelegd door de Prins van Oranje, de toekomstige Koning Willem I. Door Willem Frederik te vragen de rol van koning te vervullen, werd hem gevraagd het hoogste ambt in het vorstendom en het latere koninkrijk in te nemen. Hij kreeg zo de uitvoerende macht in handen en Nederland werd een constitutionele monarchie.

Het Soevereine Vorstendom kreeg op 29 maart 1814 een grondwet en een dag later, op 30 maart 1814, werd Willem Frederik van Oranje–Nassau ingehuldigd in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, als soeverein vorst. Op 2 mei 1814 las Willem Frederik voor het eerst de Troonrede voor in de Trêveszaal op het Binnenhof in Den Haag.

Inhuldiging Willem I
Detail: De inhuldiging van Willem I als Soeverein vorst in de Nieuwe Kerk in Amsterdam op 30 maart 1814. Gravure door Reinier Vinkeles naar een tekening van Jan Willem Pieneman (1814). Stadsarchief Amsterdam.
Koning Willem I en Grondwet
Koning Willem I met zijn rechterhand op de Grondwet van 1815, door Mattheus Ignatius van Bree (1815). Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel, België.

Op 16 maart 1815 werd in de Trêveszaal in een vergadering van de Staten–Generaal, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden uitgeroepen en vond ook de inauguratie plaats van Willem Frederik tot Koning Willem I. Op 21 september 1815 werd hij ook in Brussel ingehuldigd als Koning Willem I der Verenigde Nederlanden.

Koning Willem I in stadhuis Brussel
Koning Willem I opent de Verenigde Vergadering van de Staten–Generaal in het stadhuis van Brussel op 21 september 1815. Gedeelte van een aquatint door Johan Nepomuk Gibèle naar een werk van Joseph Paelinck (1815).

Nu er weer een Prins van Oranje was, kon ook Prinsjesdag weer terugkeren, maar dan wel in een nieuwe vorm. De Prins van Oranje was tenslotte een koning geworden. Nadat in 1815 het Koninkrijk der Nederlanden was uitgeroepen werd Prinsjesdag de dag van de jaarlijkse eerste vergadering van de Staten–Generaal.

Het kiezen van de juiste Prinsjesdag

Er werd in de eerste jaren na 1815 nog gezocht naar een geschikte dag. Prinsjesdag viel tussen 1815 en 1848 op de derde maandag in oktober. Toen in 1848 op Prinsjesdag ook het indienen van een jaarlijkse Rijksbegroting werd ingevoerd, gaf deze dag het parlement te weinig tijd om die op tijd af te handelen. Daarom werd in 1848 besloten om het zittingsjaar van het parlement te verlengen door de openingsdatum oftewel Prinsjesdag naar voren te halen. Vanaf 1849 vond de eerste Verenigde Vergadering daarom plaats op de derde maandag van september.

In de loop der jaren kwamen er steeds meer bezwaren tegen de maandag. Kamerleden deden hun beklag dat ze op zondag al onderweg waren naar Den Haag om op tijd te kunnen zijn voor de Verenigde Vergadering van de Staten–Generaal die op maandag werd gehouden. In 1887 werd besloten om Prinsjesdag een dag later de houden, op de derde dinsdag van september. Dit ging in 1888 voor het eerst in.

Na de grondwetsherziening van 1887 – Artikel 65 van de Grondwet bepaalt dat ‘op de derde dinsdag van september door of namens de Koning in een Verenigde Vergadering van de Staten–Generaal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid wordt aangegeven’. Oftewel de Troonrede wordt dan voorgelezen door de koning. Artikel 105 lid 2 van de Grondwet voegt daaraan toe dat dit samenvalt met de indiening van de begroting.

Reizen in de negentiende eeuw

Het reizen nam in de negentiende eeuw nog erg veel tijd in beslag. De meeste vertegenwoordigers kwamen van ver en waren tot ca. de jaren 1880 dagen onderweg om in Den Haag te komen. Zij zouden hoe dan ook op zondag hebben moeten reizen. Er veranderde echter wel het een en ander in de jaren voorafgaand aan 1887 waardoor de reistijd aanzienlijk werd verkort en waardoor de kamerleden waarschijnlijk zijn gaan klagen over de maandag.

Om dat uit te leggen moet er eerst een beeld worden geschetst van de situatie van voor die tijd. Vanaf ongeveer 1630 beschikte Nederland over een uniek stelsel van waterwegen voor de trekschuit. Dit was een comfortabele en goedkope manier van reizen. De snelheid lag op ongeveer zeven kilometer per uur. Iets harder ging de koets. Deze was een stuk minder comfortabel, een stuk duurder en ging minder frequent dan de trekschuit. De koets legde een afstand af van ongeveer acht kilometer per uur. De koets maakte gebruik van landwegen en deze waren aan het begin van de negentiende eeuw ronduit slecht. In perioden van heftige regen werden deze wegen al snel onbegaanbaar.

Bij de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 was er minder dan 500 kilometer aan straatwegen. In de provincies Limburg, Overijssel, Drenthe, Groningen en Friesland ontbrak de bestrating op deze landwegen zelfs geheel. Koning Willem I zag het belang van een uitgebreid wegen–, water– en spoorwegennet en zorgde ervoor dat de bestaande wegen werden verbeterd en er nieuwe wegen werden aangelegd.

Vanaf het midden van de negentiende eeuw gaat de eerste trein rijden. In de jaren 1830 en 1840 werden de eerste (particuliere) spoorlijnen aangelegd. Op 20 september 1839 werd de eerste spoorlijn in Nederland – tussen Amsterdam en Haarlem – feestelijk geopend. Hoewel men aanvankelijk ook wel bang was voor dit ijzeren gevaarte, werden er toch al snel meer spoorlijnen aangelegd. Deze bleven wel beperkt tot het westen van het land.

inwijding spoorweg
Inwijding van de spoorweg tussen Amsterdam en Haarlem. Rijksmuseum in Amsterdam.

In 1860 besloot de overheid om ook spoorwegen te gaan aanleggen. De twintig jaren die daarop volgden stonden in het teken van de uitbreiding en integratie van particuliere en staatsspoorwegen. Aan het begin van de jaren 1880 bestond een min of meer samenhangend netwerk van ongeveer 2000 kilometer lengte, dat alle steden en tal van tussenliggende kleinere plaatsen met elkaar verbond.

spoorwegenkaart 1868
Spoorwegenkaart van 1868.

De treinen bereikten in de jaren 1880 een snelheid van zo’n veertig kilometer per uur. Daar kon geen koets en geen trekschuit tegenop. Dit was een aanzienlijke verbetering en hierdoor konden passagiers een stuk sneller op hun bestemming komen. Het is dan ook niet ondenkbaar dat de volksvertegenwoordigers die dankzij de trein nu binnen een à twee dagen in Den Haag konden zijn, hun beklag gingen doen over het reizen op zondag. Het is niet ondenkbaar dat de wijziging waarmee Prinsjesdag naar de derde dinsdag van september werd verschoven samenhing met de komst van de ‘snelle’ trein.

Het kiezen van de juiste locatie

Na de beide inhuldigingen in 1815 werd Prinsjesdag tot 1830 ieder jaar afwisselend gehouden in Den Haag en in Brussel. Hier kwam een einde aan na de Belgische Opstand van 1830 waardoor het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden uiteenviel in het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden.

In Brussel kwam men in de jaren tussen 1815 en 1818 bijeen in de Gotische zaal van het stadhuis. Vanaf 1818 werd het parlementsgebouw aan het Warande Park de plaats waar de koning de Troonrede voorlas.

gotische zaal stadhuis Brussel
Gotische zaal van het stadhuis in Brussel, België.

Trêveszaal

In 1814 werd in de Trêveszaal de eerste Troonrede voorgelezen door de dan nog toekomstige Koning Willem I. De Staten–Generaal had in 1696 opdracht gegeven aan de Franse bouwmeester Daniël Marot (1661–1752) om een zaal te bouwen waarin gezanten op een gepaste wijze konden worden ontvangen. Deze zaal is echt bedoeld om te imponeren, en het toont de macht en de rijkdom van de Republiek. Het plafond is door de Haagse schilder Theodoor van der Schuer (1634–1707) geschilderd en heeft als onderwerp De Eendracht van de Zeven Provinciën. De in Louis XIV–stijl herbouwde zaal werd in oktober 1697 in gebruik genomen.

Deze plek heeft ook een symbolische betekenis. Deze zaal is de exacte plek waar in 1608 de gewesten hun succesvolle vredesonderhandelingen met Spanje hebben gevoerd en daarmee hun onafhankelijkheid hebben afgedwongen. De naam ‘Trêveszaal’ is een verwijzing naar het Twaalfjarig Bestand (1609–1621) dat uit deze onderhandelingen voortvloeide. Trêve is het Franse woord voor ‘wapenstilstand’.

Trêveszaal
De Trêveszaal op het Binnenhof in Den Haag.

Oude Balzaal

Tussen 1815 en 1903 werd de Troonrede voorgelezen in de Oude Balzaal op het Binnenhof. Deze zaal is in 1777 gebouwd als een balzaal van het toen nog nieuwe paleis van stadhouder Willem V. De functie van balzaal was maar een tijdelijke en de zaal werd niet vaak en zeer onregelmatig gebruikt. Na 1796 fungeerde de ruimte als vergaderzaal van de Nationale Vergadering van de Bataafse Republiek. Na de Franse overheersing en met de komst van Koning Willem I werd de Oude Balzaal van 1815 tot 1992 de vergaderzaal van de Tweede Kamer. In 1992 is de zaal helemaal gerenoveerd.

eerste nationale vergadering
De eerste zitting van de Nationale Vergadering. Gezicht in de vergaderzaal, de voormalige balzaal op het Binnenhof in Den Haag, door Reinier Vinkeles en Daniël Vrijdag naar Jan Bulthuis (1796). Bron: Atlas van Stolk.
Oude zaal Binnenhof
De Oude Balzaal na de renovatie van 1992, Binnenhof te Den Haag. Foto: De Tweede Kamer der Staten–Generaal.

Ridderzaal

Sinds 1904 wordt de Troonrede voorgelezen vanuit de Ridderzaal. Deze was in de jaren ervoor gerestaureerd onder leiding van Rijksbouwmeester Daniël Knuttel (1857–1926). Hierbij werd de zaal weer in oude staat hersteld. De gietijzeren kapconstructie van Rijksbouwmeester Willem Nicolaas Rose (1801–1877) uit 1860 werd vervangen door een replica van het originele houten dak uit de dertiende eeuw. In 2005 werd de Ridderzaal opnieuw gerenoveerd en de inrichting ziet er nu grotendeels weer uit zoals het in 1904 bedoeld was. Alleen zijn de provincievlaggen die in de Ridderzaal hingen vervangen door wandkleden. Op Prinsjesdag 2006 werd de zaal weer in gebruik genomen.

Ridderzaal met gietijzeren kapconstructie
Ridderzaal met gietijzeren kap–constructie voor de restauratie. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Ridderzaal Prinsjesdag 2013
De Ridderzaal op Prinsjesdag 2013.

De Koning spreekt de Troonrede uit in een Verenigde Vergadering. Dit betekent dat de leden van de Eerste en de Tweede Kamer aanwezig zijn. Op Prinsjesdag zitten ook de leden van het kabinet (de ministers en hun staatssecretarissen), de Raad van State en andere genodigden in de Ridderzaal.

Het voorlezen van de Troonrede

De eerste tien jaar had de koning eigenlijk vrij spel en bepaalde hij grotendeels het beleid en daarmee de inhoud van de Troonrede, maar vanaf 1825 begonnen de ministers zich met de inhoud van de Troonrede te bemoeien. De Troonrede werd besproken in de Kroonraad, waarvan de koning voorzitter was en de kroonprins en de ministers deel uitmaakten. Tot de grondwetsherziening van 1848 was en bleef de inhoud van de Troonrede officieel een zaak van de koning. Na 1848, toen Nederland een parlementaire democratie werd, waren het de ministers die bepaalden wat de koning zou uitspreken tijdens de Troonrede.

In de negentiende eeuw had de Troonrede nog een vrij beperkt karakter. Er werd ieder jaar iets medegedeeld over de betrekkingen met andere landen en over de toestand van het leger en de vloot. Pas na 1918 kreeg de Troonrede langzamerhand haar huidige karakter: de presentatie van het regeerprogramma voor het komende jaar. Vanaf dat moment schrijft iedere minister over zijn of haar beleidsterrein. De minister–president en zijn ambtenaren op het ministerie van Algemene Zaken maken van al die informatie uiteindelijk één samenhangend verhaal. Dat is de Troonrede zoals die nu is.

koning Willem I in koningsmantel
Koning Willem I in koningsmantel, door Joseph Paelinck (1819). Rijksmuseum in Amsterdam.

De Troonrede wordt in principe altijd door de regerende vorst uitgesproken. Tussen 1814 en 1840 was dit Koning Willem I (1772–1843). Tijdens zijn regeerperiode zijn er twee momenten geweest waarop hij de Troonrede niet heeft voorgelezen. Het eerste moment was in 1819 en de reden hiervoor was dat zijn zus Louise van Oranje–Nassau (1770–1819) net was overleden. Het tweede moment was in 1837 en weer was de reden een overlijden. Ditmaal was het zijn vrouw Wilhelmina van Pruisen (1774–1837). Op 7 oktober 1840 deed Willem I afstand van de troon.

portret koning Willem II
Portret van koning Willem II, door Jan Adam Kruseman (1842). Amsterdam Museum (langdurig bruikleen aan de Tweede Kamer der Staten–Generaal te Den Haag).

Van 1840 tot en met 1848 werd de Troonrede ieder jaar voorgelezen door Koning Willem II (1792–1849). Zijn zoon en opvolger Koning Willem III (1817–1890) las de Troonrede voor van 1849 tot en met 1887. Ook Koning Willem III liet een paar keer verstek gaan. De eerste keer was in 1881 na het overlijden van Prins Frederik. Hij was de oom van Willem III. De tweede keer was in 1884 na het overlijden van zijn zoon Alexander (1851–1884). Willem III las in 1887 voor het laatst de Troonrede voor. Hij was in 1888, 1889 en 1890 te ziek om de Troonrede voor te kunnen lezen.

portret koning Willem III
Portret van koning Willem III, door Nicolaas Pieneman (1856). Rijksmuseum in Amsterdam.

Nadat Koning Willem III was overleden, las Koningin Emma (1858–1934) als regentes de Troonrede voor in de jaren 1891 tot en met 1897, omdat Koningin Wilhelmina (1880–1962) nog minderjarig was. Wilhelmina las de Troonrede voor van 1898 tot en met 1946, het jaar van haar abdicatie. In de jaren 1908 en 1909 kon Wilhelmina de Troonrede niet voorlezen vanwege haar zwangerschap en de geboorte van prinses Juliana.

Twee jaar later, in 1911, liet zij verstek gaan uit ergernis over het zwakke optreden van de voorzitter van de Tweede Kamer Frederik van Bylandt (1841–1924). Hij was in 1909 naar voren geschoven als voorzitter van de Tweede Kamer, maar hij was als voorzitter niet opgewassen tegen de socialisten en hierdoor raakte hij in ongenade bij de koningin. Zij wenste dat hij zich terug zou trekken, wat hij niet deed. In 1912 werd hij alsnog vervangen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog (1940–1945) werden er geen Troonredes voorgelezen. Nederland was in die jaren bezet en de Staten–Generaal kwam niet bijeen. Bovendien zat Koningin Wilhelmina gedurende de oorlogsjaren in Engeland.

portret koningin Wilhelmina
Portret van koningin Wilhelmina, door Pieter de Josselin de Jong (1898).

In 1946 deed Wilhelmina afstand van de troon. Haar dochter en opvolger Koningin Juliana (1909–2004) zou in 1947 haar eerste Troonrede voorlezen, maar zag hier op het laatste moment vanaf wegens ziekte waardoor ze haar stem volledig kwijt was en zodoende niet in staat was om de Troonrede uit te spreken. Juliana heeft van 1948 tot en met 1979 de Troonrede voorgelezen. In 1980 deed zij afstand van de troon.

Juliana eerste troonrede
Ansichtkaart: Juliana spreekt eerste troonrede uit (21 september 1948). Nationaal Archief. Fotocollectie: ANEFO.
Koningin Beatrix leest troonrede voor
Koningin Beatrix leest de troonrede voor op 20 september 1983, rechts van haar zit prins Claus. Nationaal Archief. Fotocollectie: ANEFO, Fotograaf: Rob C. Kroes.

Koningin Beatrix (1938) die haar moeder Juliana in 1980 opvolgde, las de Troonrede voor van 1980 tot en met 2012. In 2013 deed zij afstand van de troon. In 2013 sprak Koning Willem–Alexander (1967) die zijn moeder eerder dat jaar had opgevolgd, zijn eerste Troonrede uit.

Eerste troonrede koning Willem-Alexander
Koning Willem–Alexander leest zijn eerste troonrede voor in De Ridderzaal (2013). Foto: ANP, Jerry Lampen.

Wanneer het staatshoofd verhinderd is, dan wordt de Troonrede uitgesproken door een lid van een commissie namens het staatshoofd. In vroegere tijden bestond deze commissie meestal uit een minister en enkele leden van de Raad van State. Na 1848 traden steeds één of meer ministers als zodanig op. In een aantal gevallen las de minister van Binnenlandse Zaken de troonrede voor en in 1947 sprak minister–president Louis Beel (1902–1977) namens de koningin de Troonrede uit.

De Troonrede werd aanvankelijk uitgesproken ter gelegenheid van de opening van de zitting (de vergaderperiode) van de Staten–Generaal. Na de grondwetsherziening van 1983 werd de zittingsduur van de Staten–Generaal  gewijzigd van één jaar naar vier jaar. De zitting hoefde dus niet meer ieder jaar geopend en gesloten te worden. Sinds 1983 wordt op Prinsjesdag de zitting van de Eerste en Tweede Kamer dus niet meer officieel geopend, maar wordt met het uitspreken van de Troonrede het begin gemarkeerd van het nieuwe parlementaire jaar. Dat is de betekenis die Prinsjesdag nu heeft.

Ceremoniële rituelen

De ceremoniële rituelen die gepaard gaan met Prinsjesdag beginnen eigenlijk al op de maandag ervoor. Dan worden de paarden die meelopen in de koninklijke stoet traditiegetrouw getest op het strand van Scheveningen.

paarden oefenen voor Prinsjesdag
De paarden worden getest op het strand van Scheveningen voor Prinsjesdag. Foto: ANP.

De paarden worden blootgesteld aan verschillende geluiden zoals harde knallen, veel geschreeuw, maar bijvoorbeeld ook aan rookbommen. Er wordt dan gekeken hoe de paarden op deze oefening reageren, en naar aanleiding hiervan worden de paarden geselecteerd die zullen meelopen in de koninklijke stoet. Deze oefening trekt ieder jaar veel publiek.

De koninklijke stoet

Op Prinsjesdag zelf, voorafgaand aan de Troonrede in de Ridderzaal, trekt een koninklijke stoet door Den Haag. Deze koninklijke stoet heeft een speciale volgorde en is als volgt samengesteld:

  • de Koninklijke Militaire Kapel Johan Willem Friso;
  • de Commandant Garderegiment Grenadiers en Jagers en adjudant;
  • de vaandelwacht Garderegiment Grenadiers en Jagers;
  • de ere–compagnie van het Garderegiment Grenadiers en Jagers;
  • de Commandant bereden ere–escorte der Koninklijke Marechaussee met twee vleugeladjudanten;
  • de bereden standaardwacht der Koninklijke Marechaussee;
  • een peloton bereden ere–escorte der Koninklijke Marechaussee;
  • de Commandant ere–escorte der Cavalerie met twee trompetters;
  • de bereden standaardwacht der Cavalerie;
  • een peloton bereden ere–escorte der Cavalerie;
  • de rijknecht–majoor en twee rijknechts te paard;
  • de Ceremoniemeester van Zijne Majesteit de Koning en de dienstdoende Kamerheer van Zijne Majesteit de Koning, gezeten in een galacoupé met twee paarden bespannen, en één lakei naast elk portier van het rijtuig;
  • de Grootmeester en de Grootmeesteres van het Huis van Zijne Majesteit de Koning en de Adjudant–Generaal tevens Chef van het Militaire Huis, gezeten in de gala–berline met twee paarden bespannen, en één lakei naast elk portier van het rijtuig;
  • de Commandant bereden ere–escorte der Landelijke Eenheid van de Nationale Politie met twee vleugeladjudanten;
  • de bereden standaardwacht der Landelijke Eenheid van de Nationale Politie;
  • een peloton bereden ere–escorte der Landelijke Eenheid van de Nationale Politie;
  • Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Constantijn der Nederlanden en Hare Koninklijke Hoogheid Prinses Laurentien der Nederlanden, gezeten in een gala–glasberline met vier paarden bespannen, één koetsier naast elk paard en twee lakeien aan elke zijde van het rijtuig. Twee bereden adjudanten van Zijne Majesteit de Koning begeleiden het rijtuig;
  • een peloton bereden ere–escorte der Landelijke Eenheid van de National Politie;
  • Zijne Majesteit de Koning en Hare Majesteit de Koningin, gezeten in de Glazen Koets (normaal de Gouden Koets), bespannen met acht paarden, één koetsier naast elk paard en vier lakeien aan elke zijde van het rijtuig. Twee adjudanten van Zijne Majesteit de Koning begeleiden te paard de koets;
  • Adjudant–Generaal, tevens Chef Militaire Huis van Zijne Majesteit de Koning;
  • een peloton bereden ere–escorte der Cavalerie sluit de koninklijke stoet af.

De stoet staat onder leiding van de Stalmeester van Zijne Majesteit de Koning. De Stalmeester te paard heeft als enige een vrije plaats binnen de stoet.

De koets

De koning en koningin rijden in de Gouden Koets (nu tijdelijk in de Glazen Koets) van Paleis Noordeinde naar de Ridderzaal op het Binnenhof. Het rijden in de Gouden Koets stamt uit 1912. Daarvoor werd gebruik gemaakt van de Glazen Koets.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914–1918) had de openingsplechtigheid een bescheiden en ingetogen karakter. De meeste paarden uit de koninklijke stallen waren afgestaan aan het gemobiliseerde leger. Koningin Wilhelmina kwam in die jaren in een gewone koets naar het Binnenhof. Pas in 1930 werd de oude, uitbundige pracht en praal hersteld en verscheen ook de Gouden Koets weer ten tonele. Ceremonieel vertoon bleef ook achterwege in november 1945, in 1946 en in 1947 omdat Wilhelmina en Juliana het uiterlijk vertoon in de eerste na–oorlogse jaren niet gepast vonden.

Sinds 2015 wordt de Gouden Koets gerestaureerd. De Glazen Koets zal, gedurende de zeven jaar die de restauratie gaat duren, de Gouden Koets vervangen.

Gouden Koets
De Gouden Koets, vervaardigd door de firma Spyker; beeldhouwers: Emil van den Bossche en Guillaume Crevels; schilder: Nicolaas van der Waay (1898). Bron: NRC (14 september 2016).
Glazen Koets
De Glazen Koets, vervaardigd door Pierre Simons (1821–1826). Bron: Koninklijke Verzamelingen in Den Haag.

De route

De koninklijke stoet vertrekt iedere Prinsjesdag om 12.50 uur vanaf Paleis Noordeinde en komt om 13.15 uur aan op het Binnenhof. De gebruikelijke route van de koets is ruim een kilometer lang en gaat langs Noordeinde, Heulstraat, Kneuterdijk, Lange Voorhout, Tournooiveld, Korte Vijverberg en het Binnenhof.

Deze route wordt sinds 1925 gebruikt. In dat jaar was het niet meer mogelijk om aan de voorzijde onder de Stadhouderspoort door het Binnenhof op te rijden, omdat de straat hier was verhoogd. De Gouden Koets komt nu via de Mauritspoort en de Binnenpoort het Binnenhof op.

route prinsjesdag 2015
Route Prinsjesdag van 2015.

Langs de route staan erewachten en orkesten van alle delen van de krijgsmacht. Voor het Paleis Noordeinde staat de Koninklijke Luchtmacht met de Kapel van de Koninklijke Luchtmacht. Voor de Ridderzaal op het Binnenhof staat het Korps Mariniers met de Marinierskapel. De muziekkorpsen spelen het ‘Wilhelmus’ wanneer de koning Paleis Noordeinde verlaat én wanneer hij bij de Ridderzaal aankomt. Ook bij vertrek vanaf de Ridderzaal en de aankomst bij Paleis Noordeinde wordt het ‘Wilhelmus’ ingezet.

Verspreid langs de route staan verschillende detachementen van het Korps Nationale Reserve en andere parate eenheden zoals de Luchtmobiele brigade. De burgerbevolking wordt in de erewacht vertegenwoordigd door groepen van verschillende studenten–weerbaarheden. Tevens is er ieder jaar een burger–deputatie uit een van de provincies.

Vanaf het moment van vertrek van de koning van het Paleis Noordeinde tot het moment van terugkeer worden minuutschoten afgegeven vanaf het Malieveld door het Korps Rijdende Artillerie.

De aankomst bij de Ridderzaal

Om 13.15 uur komt de koning aan bij de Ridderzaal. Een van de eerste dingen die hij doet, is het vaandel van het krijgsmacht–onderdeel dat is opgesteld groeten. Hij wordt daarna opgewacht door de commissie van in– en uitgeleide, die het koninklijke gezelschap ontvangt en hen naar hun zitplaatsen begeleidt. Deze commissie bestaat uit leden van de Staten–Generaal. De voorzitter van de Tweede Kamer is de voorzitter van deze commissie en de samenstelling wisselt elk jaar. Sinds 1984 wordt de binnenkomst van het staatshoofd in de Ridderzaal muzikaal begeleid. Na afloop van de Troonrede wordt eveneens muziek ten gehore gebracht.

groeten vaandel
Koningin Beatrix, Prins Willem–Alexander en Prinses Máxima groeten het vaandel (2012). Foto: Ministerie van Defensie.

De voorzitter van de Verenigde Vergadering maakt de komst van het staatshoofd bekend door het roepen van de woorden: ‘De Koning!’ Alle aanwezigen gaan hierop staan. De koning en zijn aanwezige familieleden worden naar hun plaatsen gebracht. De koning neemt plaats op de troon en de koningin zit op een kleiner exemplaar aan zijn linkerzijde. Zodra de koning zit, gaan ook de andere aanwezigen zitten. Vervolgens leest de koning de Troonrede voor, die traditioneel begint met de woorden: ‘Leden van de Staten–Generaal…’

Troonrede 2016
Koning Willem–Alexander en Koningin Máxima tijdens de Troonrede van 2016. Foto: ANP.

De bede van de Troonrede

Het is een traditie, ook al is hier een enkele keer van afgeweken, om de Troonrede te eindigen met wat ‘de bede’ is gaan heten: hierin werd door het staatshoofd Gods zegen afgesmeekt of er werd indirect opgeroepen tot gebed ter verkrijging van kracht en Gods steun. In 1972 besloot Koningin Juliana de Troonrede nog zo: ‘Met de bede dat God U wijsheid en kracht moge geven verklaar ik deze zitting van de Staten–Generaal geopend.’

Tussen 1973 en 1977, de zittingsperiode van het kabinet–Den Uyl (PvdA), werd God uit de troonrede verbannen. Juliana’s Troonredes eindigden toen zo: ‘Met het uitspreken van de hoop dat wij daartoe de kracht zullen ontvangen, verklaar ik deze zitting van de Staten–Generaal geopend.’

Dit deed indertijd veel stof opwaaien en na de val van het kabinet–Den Uyl en het aantreden van het nieuwe centrumrechtse kabinet–Van Agt–Wiegel, werd de bede weer in ere hersteld. Het staatshoofd sprak elk jaar weer de wens uit dat velen zullen bidden om kracht, wijsheid en zegen of zei te hopen dat Gods zegen op het werk van kabinet en parlement rust.

Net als Beatrix in haar Troonredes, eindigde Willem–Alexander zijn eerste Troonrede in 2013 met de woorden: ‘U mag zich in uw zware taak gesteund weten door het besef dat velen u wijsheid toewensen en met mij om kracht en Gods zegen voor u bidden.’ Dit is opvallend, aangezien Willem–Alexander zich als een seculiere vorst presenteert, maar hier minder seculier en veel religieuzer is dan hoe hij zich anders uitlaat. Hierbij moet wel vermeld worden dat de koning met de Troonrede, strikt genomen, niet zijn eigen woorden uitspreekt, maar die van het kabinet–Rutte II in dit geval.

Er zijn intussen gegronde redenen om ‘de bede’ helemaal te schrappen uit de Troonrede. Het kerkelijk landschap in Nederland is sterk veranderd en onze samenleving heeft inmiddels een seculier karakter waarin godsdienst een strikt persoonlijke aangelegenheid is geworden. Het schrappen van ‘de bede’ uit de Troonrede onderstreept het seculiere karakter en de grondwettelijke scheiding tussen kerk en staat. Koning Willem–Alexander heeft zich ook doen kennen als een seculiere vorst, ondanks dat hij zelf Nederlands–Hervormd is.

Leve de koning!

Na het lezen van de Troonrede roept de voorzitter van de Verenigde Vergadering: ‘Leve de koning!’ waarop alle aanwezigen reageren met ‘Hoera! Hoera! Hoera!’ De eerste keer dat dit gebeurde was in 1897. De Troonrede was voor de laatste keer voorgelezen door Koningin–regentes Emma en de zeventienjarige koningin Wilhelmina was voor de eerste aanwezig. Na de Troonrede riep Johannes Hendricus Donner (1824–1903) spontaan: ‘Leve de Koningin!’ waarop alle aanwezigen een driewerf ‘Hoera!’ aanhieven. Donner schiep hiermee een traditie die tot op de dag van vandaag voortleeft. Dit gebruik werd altijd door het oudste lid in kamerjaren ingezet, maar sinds 1946 is het de voorzitter van de Verenigde Vergadering die de toejuiching inleidt.

Daarna worden de koning en zijn aanwezige familieleden door de commissie van in– en uitgeleide naar de naastgelegen Koninginnekamer gebracht. Om ca. 13.50 uur vertrekt de stoet weer richting Paleis Noordeinde.

Na terugkomst op Paleis Noordeinde volgt de balkonscène. Alle aanwezige leden van het Koninklijk Huis staan op het balkon en worden door het volk toegejuicht. De balkonscène is in de jaren 1960 ingevoerd wegens veiligheidsredenen. Voor die tijd was het gebruikelijk om na terugkomst van de Gouden Koets over te stappen in een open koets voor een tocht door Den Haag, als het weer dit tenminste toeliet.

Incidenten tijdens Prinsjesdag

Op Prinsjesdag 17 september 1963 sloeg tijdens de rijtoer naar de Ridderzaal één van de paarden van de Crème Calèche met daarin de prinsessen Beatrix, Irene en Margriet op het Lange Voorhout op hol. De paarden kwamen met het rijtuig tegen een boom tot stilstand. Niemand raakte gewond en de schade aan het rijtuig viel mee. De prinsessen konden hun rit in de calèche niet voortzetten en stapten bij hun ouders Prins Bernhard en Koningin Juliana in de Gouden Koets.

ongeluk crème calèche 1963
Foto van het ongeluk met de crème calèche op het Lange Voorhout op 17 september 1963. Haags Gemeentearchief. Fotograaf Walter de Maar (cop. Thuring).
crème calèche
Crème Calèche. Foto: RVD.

In 2001 viel Prinsjesdag een week na de aanslagen van 11 september in de Verenigde Staten. Er werd besloten een sobere Prinsjesdag te houden door geen muziek te spelen tijdens de rijtoer. De Gouden Koets heeft bij het passeren van de Amerikaanse ambassade aan het Lange Voorhout enkelen ogenblikken stilgestaan om een groet aan de Amerikanen te brengen.

Op 21 september 2010 werd de stoet van Koningin Beatrix tijdens Prinsjesdag licht verstoord omdat een verwarde man een glazen waxinelichthouder tegen de ruit van de Gouden Koets gooide. De verdachte man werd vrijwel meteen door omstanders overmeesterd en overgedragen een de politie.

Hoedjes geven kleur!

In 1977 mocht Erica Terpstra als pas gekozen Tweede Kamerlid van de VVD de Troonrede bijwonen. Ze besloot om als een soort eerbetoon aan Koningin Juliana een hoed te dragen naar Prinsjesdag. Die bewuste Prinsjesdag waren er slechts drie vrouwen die een hoed droegen: de Koningin, iemand van het corps diplomatique en Erica Terpstra. Terpstra was teleurgesteld. Er zaten op dat moment 21 vrouwen in de Tweede Kamer, maar in de Ridderzaal vielen zij niet op omdat zij opgingen in de ‘grijze massa’ van mannen in saaie pakken.

Erica Terpstra met hoed tijdens Prinsjesdag
Ministers bij het voorlezen van de Troonrede. Erica Terpstra, met hoed, op Prinsjesdag (18 september 1984). Nationaal Archief. Fotocollectie: ANEFO, Fotograaf: Rob Bogaerts.

Terpstra had in Leiden gestudeerd en in de Leidse academische wereld was het normaal om bij officiële gelegenheden een hoed te dragen. Na Prinsjesdag van 1977 vroeg Terpstra zich hardop af: ‘Als je in Den Haag op Prinsjesdag geen hoed draagt, wanneer dan wél?’ Vele vrouwelijke kamerleden namen deze vraag ter harte en in de daaropvolgende jaren waren er steeds meer hoeden te zien op Prinsjesdag. In de Ridderzaal is sinds het einde van de jaren 1970 geen sprake meer van een grijze massa op de derde dinsdag van september.

Erica Terpstra
Erica Terpstra (2014). Foto: ANP.

Het is nu zelfs zo dat vrijwel alle vrouwen op Prinsjesdag een hoed dragen. Niet alleen de vrouwelijke kamerleden, maar ook de echtgenotes van kamerleden, ministers etc. In de loop der jaren is de hoed ook steeds belangrijker geworden. Er wordt in de media bijna net zoveel aandacht besteed aan de hoeden van de aanwezige dames als aan de Rijksbegroting. Er is wel eens gesuggereerd dat het formaat van de hoed de economische situatie van het moment verbeeldt. In het begin werd er zeker rekening gehouden met het formaat van de hoed in verband met de koninklijke familie. Men vond het niet gepast een grotere hoed te dragen dan de koningin of één van de prinsessen.

Steeds meer vrouwelijke politici zijn de hoedenparade van Prinsjesdag gaan gebruiken om een politiek statement te maken door met hun creatie aandacht te vragen voor actuele thema’s of de eigen politieke agenda. Hoe extremer de hoed, hoe meer aandacht de politica in kwestie zal krijgen.

De Prinsjesdagstukken

De Prinsjesdagstukken bestaan uit de miljoenennota, de Rijksbegroting, het belastingplan en het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen. Iedere Prinsjesdag biedt de minister van Financiën om 15.15 uur in de plenaire zaal van de Tweede Kamer het bekende koffertje aan met daarin de miljoenennota en de Rijksbegroting. Deze worden dan ook openbaar gemaakt voor de pers.

Miljoenennota

De miljoenennota is een algemene toelichting van de Nederlandse regering op de verwachte inkomsten en uitgaven in de Nederlandse Rijksbegroting voor een jaar. In de miljoenennota worden de belangrijkste plannen van het kabinet voor het volgende jaar besproken. Er wordt in gegaan op de kosten en de invloed van deze plannen op bedrijven en op burgers. Ook wordt de algemene toestand van de Nederlandse economie besproken. Een belangrijk onderwerp van de miljoenennota is de overheidsfinanciën. Wanneer sprake is van een tekort, wordt aangegeven hoe groot dit tekort is en hoe dit zal worden gefinancierd.

De eerste miljoenennota, ‘Nota betreffende de toestand van ’s Landsfinanciën’ genaamd, werd in 1906 gepresenteerd door minister–president Theodoor De Meester (1851–1919). Voor die tijd werd de begroting mondeling aangeboden aan de Eerste en Tweede Kamer  in een miljoenenrede.

Rijksbegroting

De Nederlandse Rijksbegroting bestaat uit de begrotingen waarin de ontvangsten en uitgaven per begrotingshoofdstuk zijn aangegeven. Er is een begrotingshoofdstuk per ministerie. Bij ieder hoofdstuk hoort een begrotingswet. Deze bevat een begrotingsstaat met de geraamde inkomsten en uitgaven. De grondwetten van 1814 en 1815 kenden een tienjarige begroting. Bij de herziening van de grondwet in 1840 werd een tweejarige begroting ingevoerd, en in 1848 de jaarlijkse begroting – wat Prinsjesdag heeft doen verschuiven naar september.

Het opstellen van de begroting en de bijbehorende discussies nemen het hele jaar in beslag. De Raad van State brengt advies uit over de onderwerp–begrotingen en over de miljoenennota. De ministers geven hun reactie op het advies van de Raad van State. Al deze stukken worden bij de begroting en de miljoenennota gevoegd.

De minister van Financiën coördineert de voorbereiding en de uitvoering van de Rijksbegroting. Hij is het parlement verantwoording verschuldigd voor die begroting. De ministerraad is verantwoordelijk voor het opstellen van de begroting. De afzonderlijke ministers verdedigen de begroting van hun departement in de Tweede Kamer.

De begrotingsbehandeling vindt in een vastgestelde volgorde plaats na de Algemene Politieke en Financiële Beschouwingen, kort na Prinsjesdag. De Tweede Kamer heeft het recht om de begroting te wijzigen en stelt de begroting uiteindelijk vast. Daarna gaat de begroting naar de Eerste Kamer die deze mag afkeuren of goedkeuren, maar niet meer mag wijzigen.

De inhoud van de Rijksbegroting van 2016 zag er als volgt uit:

  • I. De Koning
  • IIA. Staten–Generaal en IIB: overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten
  • III. Algemene Zaken
  • IV. Koninkrijksrelaties
  • V. Buitenlandse Zaken
  • VI. Veiligheid en Justitie
  • VII. Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
  • VIII. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
  • IX. Financiën en Nationale Schuld
  • X. Defensie
  • XII. Infrastructuur en Milieu
  • XIII. Economische Zaken
  • XV. Sociale Zaken en Werkgelegenheid
  • XVI. Volksgezondheid, Welzijn en Sport
  • XVII. Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
  • XVIII. Wonen en Rijksdienst

De rijksbegroting had ook nog enkele bijlagen voor bijzondere fondsen:

  • A. Infrastructuurfonds
  • B. Gemeentefonds
  • C. Provinciefonds
  • J. Deltafonds

Het koffertje van Prinsjesdag

De miljoenennota wordt traditiegetrouw door de minister van Financiën aangeboden in een koffertje met het opschrift ‘derde dinsdag in september’ en het wapen van Nederland. Deze traditie is ontstaan in 1947 toen minister Pieter Lieftink van Financiën (1902–1989) de eerste begroting na de Tweede Wereldoorlog op een nette manier wilde presenteren aan de Tweede Kamer. Hij had het koffertje afgekeken van het Engelse Lagerhuis, waar dit al langer gebruikt werd.

Het koffertje is sinds 1947 al meermalen vervangen door een nieuw exemplaar. In het koffertje zouden de miljoenennota en de Rijksbegroting zitten. De begroting omvat inmiddels meer papier dan in het koffertje past. De miljoenennota en Rijksbegroting staan tegenwoordig op een cd–rom gebrand en het koffertje is puur voor de show en uit respect voor de traditie.

Minister Financiën koffertje Prinsjesdag
Minister Jeroen Dijsselbloem van Financiën presenteert op Prinsjesdag in de Tweede Kamer het koffertje met de rijksbegroting en miljoenennota (2016). Foto: ANP, Evert–Jan Daniels.

Algemene Politieke Beschouwingen

Na Prinsjesdag beginnen de vergaderingen in het parlement over de Rijksbegroting en de miljoenennota. Alle fractievoorzitters geven dan hun mening over de in de Troonrede gepresenteerde plannen en cijfers. Daarnaast stellen ze vragen aan de regering. Deze debatten na Prinsjesdag worden de Algemene Beschouwingen genoemd.

De Algemene Politieke Beschouwingen na Prinsjesdag, worden meestal op woensdag en donderdag gehouden in de Tweede Kamer. In deze Algemene Beschouwingen wordt de Troonrede besproken, maar er wordt ook op de Rijksbegroting gereageerd, die officieel pas later aan de orde komt. De Algemene Beschouwingen hebben een vast verloop:

  • 1.  Eerst komen alle fractievoorzitters van de Tweede Kamerfracties aan het woord;
  • 2.  Vervolgens kan de minister–president hierop reageren;
  • 3. Dan krijgen de fractievoorzitters opnieuw het woord. Vaak worden moties ingediend (bijvoorbeeld een voorstel om ergens extra geld in te steken);
  • 4. Tenslotte kan de minister–president daarop reageren, door bijvoorbeeld aan te geven hoe het kabinet tegenover de voorgestelde moties staat;

De spreektijd en de volgorde waarin de fractievoorzitters aan het woord komen is ook precies bepaald: eerst de grootste oppositiepartij, dan de grootste coalitiepartij, dan de op een na grootste oppositiepartij etc. Dit is de zogenaamde ‘begrotingsvolgorde’ die ook bij de begrotingsbehandelingen wordt gehanteerd.

Als een fractievoorzitter of de minister-president aan het woord is, mogen de andere fractievoorzitters interrumperen, dat wil zeggen dat ze de spreker mogen onderbreken met een vraag of een opmerking. Iedere fractievoorzitter mag per spreker maximaal drie keer interrumperen. De voorzitter van de Tweede Kamer zorgt ervoor dat de interrupties niet uit de hand lopen.

Uitstel en afstel

In 1980 werden de Algemene Beschouwingen met een dag uitgesteld wegens ziekte bij toenmalig minister–president Van Agt. In 2004 werden de Algemene Beschouwingen opnieuw uitgesteld door een ziekenhuisopname van minister–president Balkenende wegens een ontstoken voet. Hij werd toen vervangen door vice–premier Gerrit Zalm.

In 2012 werden de Algemene Beschouwingen in hun geheel afgelast vanwege de val van het kabinet–Rutte I, vijf maanden eerder. Ook dit jaar (2017) zullen de Algemene Beschouwingen worden uitgesteld. Er is nog geen nieuw kabinet geformeerd na de verkiezingen van 15 maart en zonder een kabinet kunnen er geen Algemene Beschouwingen plaatsvinden. We zullen dus moeten afwachten tot volgend jaar.

 

Louise Stutterheim
Louise Stutterheim (1980) – Cultuurhistoricus | Tekstschrijver | Redacteur

1 reactie

  1. Hoi Mensen,
    Ergens op deze pagina hebben jullie een foto van het door Kruseman geschilderd schilderij van Willem II met als bijschrift dat dit werk in de eerste kamer hangt, maar dat klopt niet. In de eerste kamer hangt een vergelijkbaar portret ook van Kruseman, maar dat is net iets anders (daar heeft hij een lange jas aan en kijkt de andere kant op o.a.). Volgens bronnen die ik heb hangt het schilderij op de foto ergens in het gebouw van de tweede kamer en is er in het Stadhuis van Leeuwarden een kopie van dat werk.
    Groeten Ewout de Ruiter

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.